Eind 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire wijze waarop sinds 2017 het belastbare inkomen over het vermogen van belastingplichtigen wordt bepaald (box 3) onder omstandigheden strijdig is met bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zie ook Hoge Raad zet streep door berekening inkomen in box 3.
Op 15 april 2022 heeft het kabinet naar aanleiding van deze uitspraak een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met daarin twee opties van rechtsherstel voor de mensen die belasting hebben betaald over vermogen in box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2022. Bij beide opties wordt geprobeerd het belastbare inkomen voor box 3 zo dicht mogelijk aan te laten sluiten bij het werkelijk rendement op het vermogen van de belastingplichtigen. Het kabinet bereidt voor de jaren 2023 en 2024 tijdelijke wetgeving voor die zal aansluiten bij de manier waarop voor 2017 tot en met 2022 rechtsherstel wordt geboden. Vanaf 2025 is het dan de bedoeling dat met een vermogensaanwasbelasting jaarlijks belasting wordt geheven over de werkelijke opbrengst van het vermogen.
Doelgroep rechtsherstel
Het kabinet moet nog beslissen of alleen de mensen die bezwaar hebben aangetekend tegen de heffing in box 3 in aanmerking komen voor het rechtsherstel of dat deze groep wordt uitgebreid. Alle mensen bij wie de aanslag inkomstenbelasting nog niet definitief is opgelegd komen tevens in aanmerking voor rechtsherstel.
Optie 1 : de spaarvariant
Bij de spaarvariant wordt gekeken naar de samenstelling van het vermogen van iedere belastingplichtige, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen spaargeld, schulden en overige bezittingen (zoals effecten en onroerend goed). Het inkomen voor box 3 ten aanzien van het gedeelte van het vermogen dat bestaat uit spaargeld wordt bepaald aan de hand van de actuele spaarrente (dat komt uit op ongeveer 0,25% in 2017, aflopend tot 0% in de jaren daarna). Voor schulden wordt aangesloten bij de hypotheekrente (ruim 3%, aflopend naar iets minder dan 2,5%). Voor zover het vermogen uit overige bezittingen bestaat wordt het inkomen bepaald aan de hand van het meerjarige gemiddelde rendement voor beleggingen (2017: 5,39%, 2018: 5,38%, 2019: 5,59%, 2020: 5,28%, 2021: 5,69%, 2022: 5,53%).
Onder deze variant krijgt een belastingplichtige met in 2020 een totaal vermogen van € 200.000, waarvan € 150.000 spaargeld en € 50.000 beleggingen, € 916 aan belasting over 2020 terug. Een belastingplichtige met een totaal vermogen van € 200.000 en (maar) € 50.000 spaargeld en € 150.000 beleggingen krijgt niets terug. Onder deze variant was de belastingplichtige namelijk meer belasting verschuldigd geweest.
Optie 2 : de forfaitaire variant
Bij de forfaitaire variant wordt nog specifieker gekeken naar de samenstelling van het vermogen van de belastingplichtige. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen onder andere spaargeld, onroerende zaken, effecten (aandelen en obligaties), contant geld en vorderingen. Per vermogenscategorie wordt het belastbare inkomen voor box 3 bepaald aan de hand van het gemiddelde rendement voor de desbetreffende vermogenscategorie in dat jaar. In vergelijking tot de spaarvariant wordt hier nog beter aangesloten bij het werkelijk rendement op het vermogen. Bij deze variant is het mogelijk dat ook belastingplichtigen met veel effecten een gedeelte van hun box 3-belasting over een bepaald jaar terugkrijgen. Bijvoorbeeld indien in dat jaar het gemiddelde rendement op effecten lager was dan het meerjarige gemiddelde rendement voor beleggingen (zie spaarvariant).
Keuze, aangiften en tegenbewijs
Het is nog onduidelijk voor welke optie zal worden gekozen. Het kabinet geeft echter wel aan dat de budgettaire derving bij de forfaitaire variant fors is, maar dat bij de spaarvariant mogelijk niet in rechtsherstel wordt gezien voor belastingplichtigen die daar wel recht op hebben.
Belastingplichtigen dienen desalniettemin hun aangifte inkomstenbelasting over 2021 in te dienen vóór 1 mei 2022 (tenzij uitstel is verleend). Bij de definitieve aanslag zal het belastbare inkomen over het vermogen worden bepaald aan de hand van de spaarvariant of de forfaitaire variant. Dit tenzij op basis van het huidige box 3-stelsel (forfaitair rendement, zonder onderscheid vermogenscategorieën) minder belasting verschuldigd zou zijn.
Er wordt gekeken of belastingplichtigen nog de mogelijkheid krijgen om met tegenbewijs een lager rendement aan te tonen dan het rendement dat op basis van de spaarvariant of forfaitaire variant wordt bepaald.
Vanaf 2025 een vermogensaanwasbelasting
Het kabinet beoogt per 2025 een nieuw box 3-stelsel te implementeren op basis van het werkelijk rendement. Voorgesteld is om dit vorm te geven als een vermogensaanwasbelasting. In dat geval wordt jaarlijks belasting geheven over de reguliere inkomsten (zoals rente, dividend, huur en pacht minus kosten), alsmede de waardeontwikkeling van vermogensbestandsdelen (koerswinst of verlies van aandelen en waardestijgingen of waardedalingen van onroerend goed).
Wij houden u uiteraard op de hoogte van de keuzes die het kabinet zal maken ten aanzien van de doelgroep van het rechtsherstel, de vormgeving hiervan en het nieuwe box 3-stelsel.