Opnieuw sneuvelt non-concurrentiebeding door mededingingsrecht

1 juli 2014, laatst geüpdatet 11 september 2024
In een recent gepubliceerde uitspraak van 23 april 2014 heeft de civiele kamer van de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat een non-concurrentiebeding uit een overnameovereenkomst het doel heeft de concurrentie te beperken. Daarmee is het non-concurrentiebeding in strijd met het kartelverbod. Omdat strijdigheid met het kartelverbod tot ongeldigheid van het non-concurrentiebeding leidt, is de koper die er een beroep op deed van een koude kermis teruggekomen.De zaakThe Greenery B.V. is een dochter...
Sjaak van der Heul 
Sjaak van der Heul 
Advocaat - Senior
In dit artikel
In een recent gepubliceerde uitspraak van 23 april 2014 heeft de civiele kamer van de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat een non-concurrentiebeding uit een overnameovereenkomst het doel heeft de concurrentie te beperken. Daarmee is het non-concurrentiebeding in strijd met het kartelverbod. Omdat strijdigheid met het kartelverbod tot ongeldigheid van het non-concurrentiebeding leidt, is de koper die er een beroep op deed van een koude kermis teruggekomen.

De zaak
The Greenery B.V. is een dochter van een erkende producentenorganisatie (ook wel telersvereniging) die zich bezighoudt met (onder meer) de afzet van groente en fruit dat door haar leden (landbouwondernemingen) is geproduceerd. Om deze producten gekoeld te bewaren, beschikte The Greenery tot 2006 over een eigen koelfaciliteit in Dronten. Deze koelfaciliteit is in 2006 overgedragen aan Exploitatie Koelhuis Dronten B.V. (Koelhuis Dronten). In de koopovereenkomst is onder meer een non-concurrentiebeding opgenomen waarmee The Greenery gedurende 10 jaar wordt:

  • verplicht om het door haar leden geproduceerde fruit (voor zover nodig) te koelen in Koelhuis Dronten;

  • verboden koelactivteiten te ontplooien en doen exploiteren in Flevoland, Groningen, Drenthe en Overijssel.


Volgens Koelhuis Dronten heeft The Greenery het non-concurrentiebeding geschonden en zij vordert een schadevergoeding van The Greenery.

Oordeel rechtbank
De rechtbank volgt het verweer van The Greenery dat een beroep op het non-concurrentiebeding niet mogelijk is omdat het in strijd is met het kartelverbod.

Op grond van de Mededingingswet zijn non-concurrentiebedingen in overnameovereenkomsten toegestaan, mits zij noodzakelijk zijn voor het tot stand laten komen van de overname. Geen weldenkende koper zal immers een onderneming overnemen als hij het risico loopt gelijk weer beconcurreerd te worden door de verkoper. Een (geografisch beperkt) non-concurrentiebeding voor de duur van maximaal twee jaar is daarom veelal toegestaan op grond van Europese regels. Het non-concurrentiebeding tussen The Greenery en Koelhuis Dronten bedroeg echter 10 jaar. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat het non-concurrentiebeding een mededingingsbeperkend doel heeft, omdat het de marktpositie van Koelhuis Dronten beoogt te versterken. Aangezien The Greenery en Koelhuis Dronten volgens de rechtbank gezamenlijk bovendien geen uitzonderlijk zwakke positie op de markt hebben, levert het non-concurrentiebeding een schending van het kartelverbod op.

De rechtbank komt niet toe aan het beroep van Koelhuis Dronten op de bagatelbepaling uit de Mededingingswet die onbeduidende mededingingsbeperkende overeenkomsten uitsluit van de werking van het kartelverbod (de Nationale bagatelbepaling). Volgens de rechtbank Rotterdam is de Nationale bagatelbepaling namelijk niet van toepassing op overeenkomsten met een concurrentiebeperkend doel omdat de Nationale bagatelbepaling moet worden uitgelegd overeenkomstig de Europese mededingingsregels. De Europese bagatelbepalingen zijn niet van toepassing op overeenkomsten met een mededingingsbeperkend doel.

Commentaar
De uitspraak is om twee redenen interessant. In de eerste plaats past de uitspraak in de recent ingezette trend dat non-concurrentiebedingen strenger worden beoordeeld. Op het moment dat een non-concurrentiebeding niet binnen een vrijstelling past (zoals geformuleerd in de Mededeling nevenrestricties), lijken rechters al snel te concluderen dat de bepaling dus ook een concurrentiebeperkend doel heeft. Het is de vraag of dit altijd juist is. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zou ook verdedigd kunnen worden dat het feit dat het non-concurrentiebeding niet voldoet aan de Mededeling nevenrestricties niet direct de conclusie rechtvaardigt dat een medediningsbeperkend doel bestaat maar dat daarentegen eventuele negatieve gevolgen nader moeten worden onderzocht.

Het oordeel van de rechtbank over de bagatelbepaling lijkt onjuist. Met de bagatelbepaling uit de Mededingingswet is door de wetgever namelijk uitdrukkelijk beoogd om ook overeenkomsten met een concurrentiebeperkend doel van het kartelverbod vrij te stellen, mits zij niet tevens in strijd zijn met het Europese kartelverbod. In het onderhavige geval stond strijd met het Europese kartelverbod niet vast. Het feit dat de Nationale bagatelbepaling soepeler is dan de Europese bagatelbepaling, betekent mogelijk dat de Nationale bagatelbepaling uit de Mededingingswet in strijd is met de Europese regels. Nu de rechtbank niet tot die conclusie is gekomen, had beoordeling op grond van de Nationale bagatelbepaling voor de hand gelegen.

Hoe dan ook is de conclusie gerechtvaardigd dat voorzichtigheid geboden is met non-concurrentiebedingen. Alleen al uit rechtszekerheidsoverwegingen, verdient het de voorkeur om ze te formuleren conform de Mededeling nevenrestricties.