Uit het hiervoor genoemde toetsingskader volgt dat in ieder geval aan de wijzigingsvoorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen moet worden voldaan. Daar ging het mis in een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2729).
Wat was er aan de hand?
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied West Maas en Waal’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan burgemeester en wethouders de bestemming ‘agrarisch-komgebied’ van een bouwvlak kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ onder de voorwaarde dat de bestemming ‘agrarisch-komgebied’ (hierna: de agrarische bestemming) vervalt.
In dit geval hadden burgemeester en wethouders een wijzigingsplan opgesteld, waarin een deel van een bouwvlak binnen de agrarische bestemming werd gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’. Voor het andere deel van het perceel was de agrarische bestemming gehandhaafd, maar was wel het daarop liggende bouwvlak verwijderd.
Appellant, die eigenaar is van het perceel met de resterende agrarische bestemming, komt op tegen het wijzigingsplan, omdat van de resterende agrarische bestemming het bouwvlak was verwijderd. Hij had het perceel nu juist gekocht vanwege plannen om zijn elders gevestigde melkrundveebedrijf uit te kunnen breiden.
De Afdeling oordeelt dat een redelijke uitleg van de wijzigingsbevoegdheid met zich brengt dat de agrarische bestemming van een perceel ook gedeeltelijk kan worden gewijzigd in ‘Wonen’, terwijl de agrarische bestemming voor het resterende perceeldeel gehandhaafd blijft. Ook mag met de wijzigingsbevoegdheid het bouwvlak dat voor ‘Wonen’ gaat gelden ten opzichte van het agrarisch bouwvlak worden verkleind. De wijzigingsbevoegdheid laat echter geen ruimte voor een situatie waarin het bouwvlak op het perceeldeel, waarop de agrarische bestemming blijft rusten, geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd. De Afdeling oordeelt dat voor dat perceeldeel in dat geval geen toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zodat de bestemming zoals die voortvloeit uit het oorspronkelijke plan niet door het aanwenden door die bevoegdheid kan worden geraakt.
Met andere woorden, je kunt met een wijzigingsplan niet een bouwvlak verwijderen van een perceel, waarvan de bestemming niet wordt gewijzigd. Daarvoor biedt de wijzigingsvoorwaarde geen grondslag.
De Afdeling oordeelt dat het college door het wijzigingsplan op deze manier vorm te geven buiten zijn bevoegdheid is getreden en daarmee in strijd heeft gehandeld met art. 3.6 lid 1 aanhef en onder a van de Wet ruimtelijke ordening. Vanwege de samenhang tussen de twee onderdelen van het wijzigingsplan wordt het in zijn totaliteit vernietigd.
Het is dus zaak dat het college bij het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid goed leest welke voorwaarden aan het gebruik daarvan worden gesteld en deze voorwaarden strikt toepast. Doet het college dat niet, dan loopt hij het risico dat het hele wijzigingsplan sneuvelt.
Heeft u vragen over wijzigingsplannen of bestemmingsplannen ? Neemt u dan contact op met Bart de Haan.