Beslaglegger heeft geen enkel in redelijkheid te respecteren belang bij haar weigering om het beslag op te heffen en maakt daardoor misbruik van haar bevoegdheid.
De feiten
Op het appartementsrecht van A is in 2003 ten gunste van H een hypotheekrecht gevestigd. In 2013 wordt door schuldeiser S executoriaal beslag gelegd op het appartement ter verzekering van betaling van een bedrag van € 1.446,96. Hypotheekhouder H neemt de executie niet over en verkoopt het appartement in 2015 door middel van onderhandse verkoop aan een derde. H heeft daartoe een volmacht gekregen van A. De levering van het appartement kan echter niet plaatsvinden vanwege het beslag van schuldeiser S. H vordert in een kortgedingprocedure tegen S opheffing van het beslag. S weigert het beslag op te heffen: zij eist dat de door haar gemaakte beslagkosten van € 488,25 door H worden vergoed.
Onderhandse verkoop is ook parate executie
S betoogt allereerst dat de onderhandse verkoop, op basis van de volmacht verstrekt aan H, niet als executoriale verkoop in de zin van artikel 3:273 BW kan worden aangemerkt. Zou dat het geval zijn dan zou het door S gelegde beslag niet komen te vervallen door de levering van het appartement aan de koper. Echter, H heeft als hypotheekhouder het recht van parate executie (artikel 3:268 BW) zodat hij de aan hem verschuldigde vordering uit de opbrengst kan voldoen wanneer de hypotheekgever in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Nu de verkoop van het appartement heeft plaatsgevonden ten behoeve van H en hij zich als separatist kan verhalen op de opbrengst daarvan, is voldaan aan de vereisten van het recht van parate executie. Het voorgaande rechtvaardigt daarmee niet de weigering van S om het beslag op te heffen.
Verkoopopbrengst is onvoldoende
S is daarnaast van mening dat een openbare verkoop van het appartement tot een hogere opbrengst had kunnen leiden. S zou, gelet op de hoogte van de vordering van H (bijna € 100.000,-), pas uitzicht hebben op verhaal van haar eigen vordering indien de verkoopopbrengst boven de € 100.000,- zou uitkomen. Uit het taxatierapport blijkt echter dat de executiewaarde van de woning in vrije staat is getaxeerd op € 25.000 tot € 30.000,-. De voorzieningenrechter acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat de verkoopopbrengst bij een openbare verkoop de hoogte van de vordering van H zou hebben overschreden. De onderhandse verkoop heeft plaatsgevonden voor € 50.000,-. Hiermee staat genoegzaam vast dat S hoe dan ook geen uitzicht op verhaal van haar vordering had of heeft. Ook deze stelling van S rechtvaardigt niet de weigering om het beslag op te heffen.
Misbruik van bevoegdheid
Nu S heeft aangegeven het beslag niet te zullen opheffen omdat zij van mening is dat H de door haar gemaakte beslagkosten dient te vergoeden, concludeert de voorzieningenrechter dat S misbruik maakt van haar bevoegdheid. De beslagkosten van S hoeven niet door H als executiekosten uit de verkoopopbrengst van de woning te worden voldaan. Deze beslagkosten zijn immers geen executiekosten die H als executant zelf in het kader van de uitoefening van zijn recht van parate executie heeft moeten maken om de opbrengst te realiseren. Deze kosten komen dan ook voor rekening en risico van S als beslaglegger.
De vordering van H tot opheffing van het beslag wordt toegewezen.
Vastgoedveilingen: Ruben Berentsen, Anita van Wijk, Marleen Vermeulen, Mitzi Litjens
De feiten
Op het appartementsrecht van A is in 2003 ten gunste van H een hypotheekrecht gevestigd. In 2013 wordt door schuldeiser S executoriaal beslag gelegd op het appartement ter verzekering van betaling van een bedrag van € 1.446,96. Hypotheekhouder H neemt de executie niet over en verkoopt het appartement in 2015 door middel van onderhandse verkoop aan een derde. H heeft daartoe een volmacht gekregen van A. De levering van het appartement kan echter niet plaatsvinden vanwege het beslag van schuldeiser S. H vordert in een kortgedingprocedure tegen S opheffing van het beslag. S weigert het beslag op te heffen: zij eist dat de door haar gemaakte beslagkosten van € 488,25 door H worden vergoed.
Onderhandse verkoop is ook parate executie
S betoogt allereerst dat de onderhandse verkoop, op basis van de volmacht verstrekt aan H, niet als executoriale verkoop in de zin van artikel 3:273 BW kan worden aangemerkt. Zou dat het geval zijn dan zou het door S gelegde beslag niet komen te vervallen door de levering van het appartement aan de koper. Echter, H heeft als hypotheekhouder het recht van parate executie (artikel 3:268 BW) zodat hij de aan hem verschuldigde vordering uit de opbrengst kan voldoen wanneer de hypotheekgever in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Nu de verkoop van het appartement heeft plaatsgevonden ten behoeve van H en hij zich als separatist kan verhalen op de opbrengst daarvan, is voldaan aan de vereisten van het recht van parate executie. Het voorgaande rechtvaardigt daarmee niet de weigering van S om het beslag op te heffen.
Verkoopopbrengst is onvoldoende
S is daarnaast van mening dat een openbare verkoop van het appartement tot een hogere opbrengst had kunnen leiden. S zou, gelet op de hoogte van de vordering van H (bijna € 100.000,-), pas uitzicht hebben op verhaal van haar eigen vordering indien de verkoopopbrengst boven de € 100.000,- zou uitkomen. Uit het taxatierapport blijkt echter dat de executiewaarde van de woning in vrije staat is getaxeerd op € 25.000 tot € 30.000,-. De voorzieningenrechter acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat de verkoopopbrengst bij een openbare verkoop de hoogte van de vordering van H zou hebben overschreden. De onderhandse verkoop heeft plaatsgevonden voor € 50.000,-. Hiermee staat genoegzaam vast dat S hoe dan ook geen uitzicht op verhaal van haar vordering had of heeft. Ook deze stelling van S rechtvaardigt niet de weigering om het beslag op te heffen.
Misbruik van bevoegdheid
Nu S heeft aangegeven het beslag niet te zullen opheffen omdat zij van mening is dat H de door haar gemaakte beslagkosten dient te vergoeden, concludeert de voorzieningenrechter dat S misbruik maakt van haar bevoegdheid. De beslagkosten van S hoeven niet door H als executiekosten uit de verkoopopbrengst van de woning te worden voldaan. Deze beslagkosten zijn immers geen executiekosten die H als executant zelf in het kader van de uitoefening van zijn recht van parate executie heeft moeten maken om de opbrengst te realiseren. Deze kosten komen dan ook voor rekening en risico van S als beslaglegger.
De vordering van H tot opheffing van het beslag wordt toegewezen.
Vastgoedveilingen: Ruben Berentsen, Anita van Wijk, Marleen Vermeulen, Mitzi Litjens
Gerelateerd
Koop en huur