In een uitspraak van 17 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:112) laat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich uit over de reikwijdte van de relatieve weigeringsgrond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer uit artikel 10 lid 2 sub e van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij relatieve weigeringsgronden moet het bestuursorgaan een afweging maken tussen het algemene belang van openbaarheid en de belangen genoemd in artikel 10 lid 2 van de Wob.
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen een Wob-verzoek ontvangen om openbaarmaking van een geldleningsovereenkomst tussen de gemeente en een van haar medewerkers. Het college heeft openbaarmaking geweigerd op grond van artikel 10 lid 2 sub e van de Wob, met als reden dat de overeenkomst geen functie-gerelateerde informatie betreft omdat de lening vanwege privéredenen (een echtscheiding) aan de medewerker is verstrekt. Tegen dit besluit tekent de Wob-verzoeker bezwaar aan.
Oordeel rechtbank
De rechtbank geeft het college gelijk. Volgens de rechtbank bevat de overeenkomst geen gegevens die van belang zijn voor het functioneren van de medewerker, maar uitsluitend gegevens die persoonlijk van aard zijn. Dit maakt dat het college het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de medewerker zwaarder mocht laten wegen dat het belang van openbaarmaking van de overeenkomst. De Wob-verzoeker berust niet in deze uitspraak. Hij vindt dat de rechtbank het begrip “eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer” te ruim uitlegt. Openheid moet volgens hem de hoofdregel zijn, waarbij hij verwijst naar de ‘Peper-jurisprudentie’ (gedoeld wordt op de uitspraak ECLI:NL:RVS:2000:AA5630) en een advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van april 2013. Volgens de Wob-verzoeker wordt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voldoende gewaarborgd door de stukken te anonimiseren.
Oordeel Afdeling
Om te beginnen stelt de Afdeling voorop dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moet worden afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Bij die afweging dient het uitgangspunt van de Wob, openbaarheid is regel, zwaar te wegen; de Afdeling verwijst hierbij naar haar eerdere uitspraak ECLI:NL:RVS:2012:BX2593 (zie r.o. 2.4.1).
Ook de Afdeling stelt na kennisneming van de overeenkomst vast dat de gegevens in de overeenkomst zien op een privé aangelegenheid, namelijk de echtscheiding van de medewerker. Deze omstandigheid maakt dat de overeenkomst zeer persoonlijk van aard is. Uit de overeenkomst blijkt niet dat deze is opgesteld ten behoeve van het functioneren van de medewerker. Dat hiermee wordt voorkomen dat de medewerker zal uitvallen, is een bijkomstigheid en niet het doel van de overeenkomst. De Afdeling vervolgt dat anonieme openbaarmaking van de overeenkomst onvoldoende bescherming zou bieden tegen een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerker. De Wob-verzoeker weet namelijk wie de overeenkomst is aangegaan, waarmee de overeenkomst tot de medewerker is te herleiden. Daar komt bij dat de overeenkomst in de gemeenteraad is besproken en deze daardoor voor eenieder tot de medewerker in kwestie is te herleiden.
De verwijzing naar de ‘Peper-jurisprudentie’ en het VNG-advies van april 2013 volgt de Afdeling niet. In het advies staat beschreven dat gemeenten geadviseerd wordt om bestedingen van politieke ambtsdragers te openbaren. Politieke ambtsdragers zijn overheidsfunctionarissen die (in)direct worden gekozen, zoals wethouders en raadsleden. In dit geval gaat het om een medewerker van de gemeente Wijchen en dus geen politieke ambtsdrager.
De Afdeling concludeert dan ook dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het belang van de medewerker zwaarder mocht laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de overeenkomst. Het college mocht dus weigeren om de overeenkomst openbaar te maken.
Belangrijk om te onthouden
Deze uitspraak leert dat (geldlenings)overeenkomsten tussen gemeenten en hun medewerkers niet per definitie geopenbaard hoeven te worden bij een daartoe strekkend Wob-verzoek. De relatieve weigeringsgrond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan grondslag bieden om dergelijke overkomsten in het geheel niet te verstrekken. Een zorgvuldige afweging tussen het algemene belang van openbaarmaking en het belang van persoonlijke levenssfeer van de betrokken medewerker(s) is hiervoor vereist. Bij deze belangenafweging is van belang of:
- de gegevens uit de overeenkomst betrekking hebben op een privéaangelegenheid of (mede) op het functioneren van de medewerker(s); en
- de overeenkomst ondanks het anonimiseren van gegeven herleidbaar is tot de betreffende medewerker(s).
Wilt u meer weten over de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur? Neem contact op met Jelmer Keur, advocaat sectie Overheid & Vastgoed.