Bescherming van een model of ontwerp
Een modelrecht is een intellectueel eigendomsrecht. Een model bestaat volgens de wet uit het uiterlijk van een voortbrengsel of een deel daarvan, dat nieuw is met eigen karakter. Dit kan een ontwerp of tekening zijn, maar ook de vormgeving of uitvoering van een product en/of de verpakking daarvan. Het gaat hier om intellectuele eignendomsrechten.
Door het vastleggen van een model, een tekening, de vorm van een product of andere uiterlijke kenmerken ervan - zoals ook een ontwerp - wordt de rechthebbende het recht verleend op te treden tegen elk ander model of voortbrengsel dat geen andere algemene indruk wekt. Daarbij gaat het om de totale indruk, die wordt bepaald aan de hand van de mate van gelijkenis.
Registratie van een model of ontwerp
Het is mogelijk een model als zodanig te deponeren of te registreren. Wettelijk is daarover bepaald dat ‘het uitsluitend recht op een [tekening of] model wordt verkregen door inschrijving van het depot’.
Opeising van een model of ontwerp
Het kan voorkomen dat niet de ontwerper zelf overgaat tot depot of registratie van het model of ontwerp. Binnen vijf (5) jaar na publicatie van de inschrijving van het depot kan “de ontwerper” dan het recht opeisen.
De ontwerper is in de regel degene die daadwerkelijk het ontwerp heeft gemaakt. Dat kan onder omstandigheden ook de werkgever of opdrachtgever van de feitelijk ontwerper zijn. Ook zij hebben dan het recht om hiertegen op te komen.
Indien een model door een werknemer in de uitoefening van zijn functie werd ontworpen, wijst de wet de werkgever aan als (fictief) ontwerper. Bij (standaard)modellen of ontwerpen wordt in voorkomende gevallen de opdrachtgever door de wet als ontwerper aangewezen.
Ook nietigverklaring van het model behoort tot de mogelijkheden.
Andere intellectueel eigendomsrechten
Een oudere of betere gerechtigde hoeft niet per se de ontwerper te zijn. De wet bepaalt bijvoorbeeld dat er ook geen recht op een model of ontwerp ontstaat, voor zover er in model gebruik wordt gemaakt van een reeds bestaand auteursrechtelijk werk, of van een ouder merk. Dit zijn andere intellectuele eigendomsrechten die op het ontwerp kunnen rusten.
Opeisen van rechten op een model of ontwerp
Volgens de Modellenverordening kan de rechthebbende “vorderen dat hij als rechtmatig houder van het Gemeenschapsmodel wordt erkend”. Een dergelijke vordering tot aanspraak wordt ook wel “opeising” genoemd in het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (inzake merken en modellen).
De ratio die hier aan ten grondslag ligt is dat de ontwerper, als rechthebbende, als zodanig wordt erkend en de rechten op een model of ontwerp kan opeisen.
Praktijkvoorbeeld: modelrecht op scooters
De praktijk laat zien dat degene die een modelrecht opeist, dit moet kunnen bewijzen. In deze rechtszaak, een juridische procedure over een model op scooters, ligt de vraag voor wie als ontwerper heeft te gelden. Eerder heeft succesvol de opeising van het modelrecht plaatsgevonden. Daartegen wordt hoger beroep ingesteld.
Het Hof oordeelt in deze intellectuele eigendomszaak dat het Gemeenschapsmodel op grond van art. 14 lid 1 van de Modellenverordening toekomt aan de ontwerper of zijn rechtverkrijgende. En: wanneer een ingeschreven Gemeenschapsmodel op naam staat van een persoon die daarop geen recht heeft, de rechthebbende kan vorderen dat hij als rechtmatig houder van het Gemeenschapsmodel wordt erkend.
Degene die opeist als partij moet dan wel “bij gemotiveerde betwisting bewijzen dat zij met betrekking tot de vormgeving [ van de scooters, in dit geval] de ontwerper dan wel rechtverkrijgende is.” Die partij heeft volgens het hof de bewijslast en draagt het bewijsrisico.
In dit geval kan de opeisende partij onvoldoende bewijs leveren. Het Hof oordeelt daarom dat omdat op die partij ‘het bewijsrisico rust, [dit] betekent dat de door haar op modelrechtelijke grondslag gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde gebod tot overdracht van de modellen niet toewijsbaar zijn'. Hetzelfde geldt volgens het hof voor de andere grondslagen, waaronder het auteursrecht, want:
‘[o]ok indien ervan wordt uitgegaan dat S. zich op grond van het toepasselijk auteursrecht als werkgever op fictief makerschap zou kunnen beroepen, is nog steeds vereist dat komt vast te staan dat de ontwerpwerkzaamheden door werknemers van S. – vóór de datum van de Gemeenschapsmodellen – zijn verricht, dan wel dat S. de rechten anderszins heeft verkregen van een als maker aan te merken partij. Die feiten zijn als gezegd niet komen vast te staan.’
De eerdere opeising, waar al uitvoering aal is gegeven, moet volgens het Hof worden teruggedraaid. Daarom volgt een veroordeling in deze juridische procedure eraan mee te werken dat de modellen opnieuw worden overgedragen, met de bepaling dat het arrest van het Hof in de plaats kan worden gesteld van medewerking indien die uitblijft (zie Artikel 300 Burgerlijk Wetboek Boek 3).
Conclusie: opeising model
In de bovenstaande zaak slaagt de opeising niet, omdat het bewijs niet overtuigend kon worden geleverd. In veel gevallen zal zulk bewijsmateriaal wel aanwezig kunnen zijn. Bijvoorbeeld met gedateerd bewijsmateriaal, zoals verklaringen, contracten en/of tussen partijen gemaakte afspraken over het ontwerp en/of tekeningen met een datum aanduiding.
Dit arrest laat ook zien dat het vastleggen van het bewijs van makerschap relevant is. Opeising of erkenning van het intellectuele eigendomsrecht, als model, zal dan vaak mogelijk zijn in een juridische procedure.
Wilt u dat wij u helpen bij het vastleggen van intellectuele eigendomsrechten of een opeisingsprocedure? Wij staan voor u klaar.
Joost Becker, advocaat intellectuele eigendomsrecht