Ontslag bestuurder stichting door rechtbank

20 mei 2010, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
De stichting dient in haar statuten op te nemen op welke manier haar bestuurders worden benoemd en ontslagen (artikel 2:286 BW). In het algemeen treft men in stichtingsstatuten vooral benoeming door coöptatie aan (het bestuur benoemt en ontslaat zichzelf), benoeming door een toezichthoudend orgaan en benoeming door derden, vaak de oprichters van de stichting die duurzaam met haar samenwerken. Nu kan zich de situatie voordoen waarin er alle reden voor ontslag van een stichtingsbestuurder besta...
Maarten Kole
Maarten Kole
Advocaat - Partner
In dit artikel
De stichting dient in haar statuten op te nemen op welke manier haar bestuurders worden benoemd en ontslagen (artikel 2:286 BW). In het algemeen treft men in stichtingsstatuten vooral benoeming door coöptatie aan (het bestuur benoemt en ontslaat zichzelf), benoeming door een toezichthoudend orgaan en benoeming door derden, vaak de oprichters van de stichting die duurzaam met haar samenwerken. Nu kan zich de situatie voordoen waarin er alle reden voor ontslag van een stichtingsbestuurder bestaat, maar waarin de tot ontslag bevoegde instantie niet tot ontslag overgaat. Dat zal in de meeste gevallen het gevolg zijn van onwil. De medebestuurders houden de disfunctionerende bestuurder bijvoorbeeld de hand boven het hoofd of het gehele bestuur functioneert niet goed. Voor deze situatie voorziet de wet in de ontslagprocedure van artikel 2:298 lid 1 BW.

De rechtbank kan op verzoek van een belanghebbende een stichtingsbestuurder in de volgende gevallen ontslaan:

(i) handelen in strijd met de wet;

(ii) handelen in strijd met de statuten;

(iii) wanbeheer; en

(iv) het niet voldoen aan een bevel van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 2:297 lid 2 BW tot het geven van openheid van zaken aan het openbaar ministerie.

Hoe hoog ligt nu de lat? Bij handelen in strijd met de wet wordt gedoeld op wetsbepalingen die voor de stichting van belang zijn. Handelen in strijd met de wet of de statuten kan slechts een grond zijn voor ontslag, indien op het moment van het plegen van de handeling redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid kan bestaan (Hoge Raad 3 januari 1975, NJ 1975, 222). Er vindt niet een algemene controle op het beleid van bestuurders van stichtingen plaats. Slechts de rechtmatigheid van het beleid wordt getoetst.

Wanbeheer is alleen een grond voor ontslag indien sprake is van financieel wanbeheer. Zoals de situatie van falend beleid ten aanzien van het beheer van het vermogen of de zorg voor het verkrijgen van inkomsten. Er wordt niet heel snel aan de genoemde criteria voldaan. Er moet sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen. Dat is maar goed ook omdat de sanctie bij ontslag zwaar is. Een ontslagen bestuurder mag op grond van artikel 2:298 lid 3 BW gedurende vijf jaar geen bestuurder van een stichting meer zijn.

De rechtbank kan hangende het onderzoek voorlopige voorzieningen treffen (artikel 2:298 lid 2 BW). De rechtbank kan bijvoorbeeld de bestuurder schorsen en/of tijdelijk een nieuwe bestuurder benoemen. De tijdelijk benoemde bestuurder heeft daarbij voor de duur van zijn benoeming alle bevoegdheden die de wet en de statuten aan de bestuurders van de desbetreffende stichting toekennen, uiteraard tenzij de rechtbank anders heeft bepaald. De tijdelijk benoemde bestuurder dient echter wel in zoverre terughoudend van zijn bevoegdheden gebruik te maken, dat hij niet meer doet dan past bij de hem als tijdelijk bestuurder opgedragen taak en in de gegeven omstandigheden noodzakelijk is voor een behoorlijk bestuur van de stichting. Dit kan betekenen dat de tijdelijke bestuurder zich moet beperken tot besluiten die geen uitsluitsel kunnen verdragen, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn (Hoge Raad 19 februari 2010, JOR 2010/92).

Gerelateerd