In de praktijk worden nogal eens beroepsprocedures aanhangig gemaakt die sneuvelen wegens het ontbreken van voldoende procesbelang. In een eerdere
bijdrage oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat er geen sprake is van voldoende procesbelang bij het opkomen tegen een kruimel-omgevingsvergunning te verlenen voor “het uitbreiden van het verkoopassortiment”, omdat die vergunning in feite een beperking inhoudt van wat er mag worden verkocht.
In een nog recentere bijdrage werd geoordeeld dat Unibail Rodamco met de beroepsprocedure het nagestreefde doel, dat geen planologische mogelijkheid voor een megabioscoop meer wordt geboden, niet met deze procedure kan worden bereikt. Vernietiging van de betreffende partiële herziening leidde er immers niet toe dat de op grond van het onherroepelijke bestemmingsplan bestaande mogelijkheid van een bioscoop bij het Kyocera Stadion vervalt. Sterker nog, vernietiging van het herzieningsplan zou juist betekenen dat de mogelijkheden van een bioscoop bij het Kyocera Stadion worden verruimd, omdat de nadere voorwaarde die de bestreden partiële herziening daaraan verbindt dan vervalt.
In een uitspraak van 14 februari 2018 ( ECLI:NL:RVS:2018:465) staat de rechtsvraag centraal of appellanten nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit hogere waarden, terwijl het bestemmingsplan dat voorziet in de bij dat besluit behorende ontwikkeling inmiddels onherroepelijk is geworden. Wat was het geval?
Zorghotel
De raad van de gemeente Borne heeft het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Zwanenhof” vastgesteld. Dat plan maakt het realiseren van een zorghotel van twee verdiepingen met 60 kamers mogelijk. In de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan betogen appellanten dat het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden ten behoeve van het zorghotel te laat is vastgesteld en bovendien ondeugdelijk tot stand is gekomen. Het bestemmingsplan had volgens appellanten pas kunnen worden vastgesteld nadat een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden was vastgesteld.
Relativiteit
De Afdeling is in de bestemmingsplanprocedure van oordeel dat dit betoog in het kader van de toepassing van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet los kan worden gezien van het beschermingsbereik van de ingeroepen normen van de Wet geluidhinder (Wgh), waaronder de norm van artikel 83 van de Wgh. De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij een geluidgevoelig gebouw vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de gebruikers van het zorghotel. Om die reden oordeelt de Afdeling in het kader van de bestemmingsplanprocedure dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot een vernietiging van dat besluit vanwege het relativiteitsvereiste. Ook de andere beroepsgronden leiden niet tot een vernietiging van het plan, zodat deze uiteindelijke onherroepelijk is geworden. Hierdoor resteert voor appellanten slechts nog het beroep tegen het besluit hogere waarden.
De beroepsprocedure tegen het hogere waarden-besluit
In deze beroepsprocedure staat in de eerste plaats ter beoordeling of appellanten nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen het hogere waarde-besluit. Appellanten hebben in dat verband naar voren gebracht dat een deugdelijk hogere waarde-besluit niet alleen van belang was met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan, maar ook nog van belang kan zijn in verband met besluitvorming over de verlening van omgevingsvergunningen voor het zorghotel. Concreet hebben zij daarbij gewezen op een inmiddels verleende omgevingsvergunning voor het zorghotel, waarbij toepassing is gegeven aan de zogeheten binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Ook is volgens hen niet uitgesloten dat er een noodzaak zou kunnen ontstaan voor het “buitenplans” afwijken van het bestemmingsplan.
Oordeel Afdeling: geen belang dus beroep niet-ontvankelijk
De Afdeling stelt vast dat het hogere waarde-besluit blijkens de bewoordingen hiervan genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit de Wgh noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat een hogere waarde-besluit vereist is voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”. Ook wanneer toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan aan de orde is, geldt niet het vereiste dat een hogere waarde-besluit in acht moet worden genomen. Een eventuele vernietiging van het hogere waarde-besluit heeft dus niet tot gevolg dat dergelijke omgevingsvergunningen niet rechtmatig kunnen worden verleend.
Voor zover appellanten naar voren hebben gebracht dat ook een “buitenplanse” afwijking van het bestemmingsplan nodig zou kunnen zijn, wijst de Afdeling op de afzonderlijke regeling daarover in artikel 76a van de Wgh. De Afdeling begrijpt deze bepaling aldus dat wanneer een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning als genoemd in dat artikel van de Wgh aan de orde is, daarbij een zelfstandige, hernieuwde, beoordeling aan de hand van de in de artikelen 82 en 83 van de Wgh normering moet plaatsvinden. Wanneer die beoordeling zou uitwijzen dat een hogere waarde-besluit noodzakelijk is, zal een nieuw hogere waarde-besluit moeten worden genomen, waartegen opnieuw rechtsmiddelen open staan. Aan het onderhavige in beroep bestreden hogere waarde-besluit komt in dat verband geen betekenis meer toe. Er bestaat geen belang meer om tot een inhoudelijke beoordeling van het hogere waarden-besluit over te gaan. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Wilt u meer weten over procesbelang, relativiteit en/of bestemmingsplannen met een zorgcomponent? Neem contact op met Jasper Molenaar.
In een nog recentere bijdrage werd geoordeeld dat Unibail Rodamco met de beroepsprocedure het nagestreefde doel, dat geen planologische mogelijkheid voor een megabioscoop meer wordt geboden, niet met deze procedure kan worden bereikt. Vernietiging van de betreffende partiële herziening leidde er immers niet toe dat de op grond van het onherroepelijke bestemmingsplan bestaande mogelijkheid van een bioscoop bij het Kyocera Stadion vervalt. Sterker nog, vernietiging van het herzieningsplan zou juist betekenen dat de mogelijkheden van een bioscoop bij het Kyocera Stadion worden verruimd, omdat de nadere voorwaarde die de bestreden partiële herziening daaraan verbindt dan vervalt.
In een uitspraak van 14 februari 2018 ( ECLI:NL:RVS:2018:465) staat de rechtsvraag centraal of appellanten nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit hogere waarden, terwijl het bestemmingsplan dat voorziet in de bij dat besluit behorende ontwikkeling inmiddels onherroepelijk is geworden. Wat was het geval?
Zorghotel
De raad van de gemeente Borne heeft het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Zwanenhof” vastgesteld. Dat plan maakt het realiseren van een zorghotel van twee verdiepingen met 60 kamers mogelijk. In de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan betogen appellanten dat het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden ten behoeve van het zorghotel te laat is vastgesteld en bovendien ondeugdelijk tot stand is gekomen. Het bestemmingsplan had volgens appellanten pas kunnen worden vastgesteld nadat een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden was vastgesteld.
Relativiteit
De Afdeling is in de bestemmingsplanprocedure van oordeel dat dit betoog in het kader van de toepassing van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet los kan worden gezien van het beschermingsbereik van de ingeroepen normen van de Wet geluidhinder (Wgh), waaronder de norm van artikel 83 van de Wgh. De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij een geluidgevoelig gebouw vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de gebruikers van het zorghotel. Om die reden oordeelt de Afdeling in het kader van de bestemmingsplanprocedure dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot een vernietiging van dat besluit vanwege het relativiteitsvereiste. Ook de andere beroepsgronden leiden niet tot een vernietiging van het plan, zodat deze uiteindelijke onherroepelijk is geworden. Hierdoor resteert voor appellanten slechts nog het beroep tegen het besluit hogere waarden.
De beroepsprocedure tegen het hogere waarden-besluit
In deze beroepsprocedure staat in de eerste plaats ter beoordeling of appellanten nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen het hogere waarde-besluit. Appellanten hebben in dat verband naar voren gebracht dat een deugdelijk hogere waarde-besluit niet alleen van belang was met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan, maar ook nog van belang kan zijn in verband met besluitvorming over de verlening van omgevingsvergunningen voor het zorghotel. Concreet hebben zij daarbij gewezen op een inmiddels verleende omgevingsvergunning voor het zorghotel, waarbij toepassing is gegeven aan de zogeheten binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Ook is volgens hen niet uitgesloten dat er een noodzaak zou kunnen ontstaan voor het “buitenplans” afwijken van het bestemmingsplan.
Oordeel Afdeling: geen belang dus beroep niet-ontvankelijk
De Afdeling stelt vast dat het hogere waarde-besluit blijkens de bewoordingen hiervan genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit de Wgh noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat een hogere waarde-besluit vereist is voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”. Ook wanneer toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan aan de orde is, geldt niet het vereiste dat een hogere waarde-besluit in acht moet worden genomen. Een eventuele vernietiging van het hogere waarde-besluit heeft dus niet tot gevolg dat dergelijke omgevingsvergunningen niet rechtmatig kunnen worden verleend.
Voor zover appellanten naar voren hebben gebracht dat ook een “buitenplanse” afwijking van het bestemmingsplan nodig zou kunnen zijn, wijst de Afdeling op de afzonderlijke regeling daarover in artikel 76a van de Wgh. De Afdeling begrijpt deze bepaling aldus dat wanneer een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning als genoemd in dat artikel van de Wgh aan de orde is, daarbij een zelfstandige, hernieuwde, beoordeling aan de hand van de in de artikelen 82 en 83 van de Wgh normering moet plaatsvinden. Wanneer die beoordeling zou uitwijzen dat een hogere waarde-besluit noodzakelijk is, zal een nieuw hogere waarde-besluit moeten worden genomen, waartegen opnieuw rechtsmiddelen open staan. Aan het onderhavige in beroep bestreden hogere waarde-besluit komt in dat verband geen betekenis meer toe. Er bestaat geen belang meer om tot een inhoudelijke beoordeling van het hogere waarden-besluit over te gaan. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Wilt u meer weten over procesbelang, relativiteit en/of bestemmingsplannen met een zorgcomponent? Neem contact op met Jasper Molenaar.
Gerelateerd
Fysieke leefomgeving