Een volmacht is de bevoegdheid die iemand (de volmachtgever) verleent aan een ander (de gevolmachtigde) om in zijn naam een rechtshandeling te verrichten, bijvoorbeeld het aangaan van een overeenkomst. Wanneer achteraf blijkt dat de overeenkomst is gesloten door iemand die weliswaar stelde te handelen op basis van een volmacht, maar daarover niet bleek te beschikken, is de achterman (de pseudo-volmachtgever) in beginsel niet gebonden. Dat kan anders zijn wanneer sprake was van schijn van vertegenwoordigingsbevoegheid waarop de andere contractant heeft vertrouwd en die toegerekend moet worden aan de achterman.
Onlangs deed de Hoge Raad een interessante uitspraak over de leer van onbevoegde vertegenwoordiging. Ik begin met een schets van de casus.
De feiten
Vereenvoudigd weergegeven deed zich het volgende voor. A heeft ten behoeve van de aanschaf van een vastgoedportefeuille een hypothecaire geldlening verkregen van een bank (hierna: ‘de Bank’) ter grootte van circa € 3 miljoen. A moest deze geldlening uiterlijk op 14 juni 2013 terugbetalen.
Op 10 juni 2013 heeft A telefonisch contact met zijn advocaat (hierna: ‘de Advocaat’), over de mogelijkheden van A om voormelde geldlening terug te betalen.
In een e-mail van 11 juni 2013 heeft de Advocaat aan notaris Y (hierna: ‘de Notaris’) en in kopie aan B, voor zover hier van belang, samengevat het volgende meegedeeld:
“In de hierboven kort aangeduide zaak kreeg ik van uw cliënt [B] door dat aankoop en levering van de vastgoedportefeuille van mijn cliënt, A, ten overstaan van u zal gaan plaatsvinden.
Kort samengevat is de situatie thans aldus dat mijn cliënt vorig jaar november een geldlening heeft ontvangen van de Bank (bijgaand de overeenkomst van geldlening) en waarbij een optierecht werd verleend en een hypotheekrecht. Van de overeenkomst optierecht en de akte van hypotheek voeg ik hierbij afschriften.
Alle onroerende zaken welke genoemd staan op de akte van hypotheek zullen door B, althans een door hem aan te wijzen derde, van mijn cliënt worden gekocht voor een koopsom van EUR 3.225.000,-- waarbij de hypotheeknemer (de Bank) vóór of uiterlijk 14 juni 2013 een bedrag (terugbetaling lening met (extra) rente) dient te ontvangen van EUR 2.916.434,11.”
Op 12 juni 2013 heeft de Notaris aan de Advocaat en B een concept-koopovereenkomst gezonden, met daarbij de mededeling “(…) en bevestig ik de afspraak ter ondertekening op hedenmiddag om 17.00 uur op mijn kantoor”. In de concept-koopovereenkomst staat B vermeld als de koper van de vastgoedportefeuille en A als verkoper.
In een brief van 12 juni 2013 heeft de Advocaat aan A meegedeeld:
“Ik ontving zojuist de hierbij gevoegde (concept) koopovereenkomst van de Notaris met zijn bevestiging dat ondertekening van de koopovereenkomst hedenmiddag om 17.00 uur zal plaatsvinden bij hem op kantoor.
Van A heb ik inmiddels begrepen dat hij wil dat ik toch nog afzie van de koopovereenkomst omdat hij de verwachting heeft van partij Z (hierna: ‘de Herfinancier’) EUR 1.500.000,-- in lening te kunnen krijgen en vervolgens is er nog een ‘derde’ partij die enkele percelen zou willen kopen voor EUR 1.500.000,--.(…)”
In een e-mail van 13 juni 2013, om 10.25 uur, heeft de Advocaat het volgende, voor zover hier van belang, aan A meegedeeld:
“Ik heb via de makelaar gisteren eerlijk aan B doorgegeven wat op dit moment het ‘probleem’ is waar u mee zit. De bieding van B is weliswaar redelijk, onder de gegeven omstandigheden, maar leidt ertoe dat jullie nog grote financiële problemen houden omdat jullie niet alle schuldeisers kunnen voldoen. Niet uit te sluiten valt dat wellicht ook andere onroerende zaken moeten worden verkocht. Maar dat kan dan wel onderhands dus tegen gunstigere verkoopprijzen.
Met A heb ik uitdrukkelijk afgesproken dat 13 juni écht de laatste dag is dat hij nog mogelijkheden heeft om alternatieven te vinden. Met A besprak ik voorts dat bij gebreke van afwikkeling op 13 dezer, hij onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan ondertekening van de koopovereenkomst op het kantoor van de Notaris.
Ik stel voor dat wij vandaag regelmatig telefonisch contact hebben en dat bij gebreke van schriftelijke bevestigingen van ontvangst van gelden door de Notaris vóór of uiterlijk 13 juni 2013, 15:00 uur, A zich committeert om te tekenen ten overstaan van de Notaris. (…)
Op 13 juni 2013, voor of uiterlijk 15.00 uur moet ik bevestiging hebben ontvangen van de Notaris van de koopsom van de Herfinancier alsmede de lening. Bij gebreke daarvan wordt gekozen voor de verkoopoptie aan B en zal op kantoor van de Notaris om 16:00 uur ondertekening van de koopovereenkomst plaatsvinden.”
In een e-mail van 13 juni, 16.08 uur, heeft de Advocaat, voor zover hier van belang, het volgende aan B meegedeeld:
“Ik kreeg enkele minuten geleden van mijn cliënt door dat hij erin is geslaagd een lening te verkrijgen van een particuliere partij in combinatie met verkoop van beperkte onroerende goederen, welke lening en verkoopopbrengst voldoende is om de volledige schuldenpositie aan de Bank af te lossen. De beoogde verkoop van de bij jou bekende portefeuille zal dientengevolge dus niet plaatsvinden.”
In een e-mail van 13 juni, 16.26 uur, heeft de Advocaat aan A meegedeeld:
“Beste A,
Ontzettend gefeliciteerd!!! Weliswaar heeft het de nodige zenuwen teweeg gebracht maar uiteindelijk is het toch gelukt om met verkoop van een beperkt deel van de vastgoedportefeuille, voldoende geld te vergaren om de Bank af te kopen.
Zoals ik al aangaf, sluit ik niet uit dat van de kant van partij B een claim gaat worden ingediend omdat, naar zijn stelling, een koopovereenkomst tot stand is gekomen over de portefeuille voor een koopsom van EUR 3.225.000,--. Ik kan niet ontkennen dat ik partij B heb meegedeeld dat er een deal was op EUR 3.225.000,-. Of die zeer korte sms-wisseling voldoende is voor een rechter om een vordering van B toe te wijzen kan ik op dit moment niet inschatten. Het is echter een feit dat ik van die zijde wel ‘enige’ actie verwacht. Overigens heeft A mij wel uitdrukkelijk toestemming gegeven om een deal te sluiten voor EUR 3.200.000,-- (+ nog een beetje meer).”
Het geschil
Na eerst beslag te hebben gelegd op de vastgoedportefeuille, start B een procedure tegen A waarin hij primair nakoming vordert van de – naar zijn stelling – op 11 juni 2013 tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst. De vordering strekt ertoe om A te doen veroordelen om de vastgoedportefeuille aan B te leveren tegen betaling van de overeengekomen koopprijs van € 3.225.000,-, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voor het geval A niet meer tot levering van alle onroerende zaken in staat is, heeft B subsidiair gevorderd dat A zal worden veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst voor dat gedeelte van de vastgoedportefeuille dat nog wel door hem kan worden geleverd, en tot betaling van een boete. Daarnaast vordert B schadevergoeding, met wettelijke rente.
A heeft aangevoerd dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de Advocaat en B. De Advocaat was niet bevoegd namens hem een zodanige overeenkomst te sluiten. De Advocaat had geen andere bevoegdheid dan met een eventuele derde uit zijn eigen netwerk een overeenkomst te sluiten voor het geval A niet tijdig zelf een oplossing voor zijn financiële problemen zou kunnen vinden. In reconventie heeft A de opheffing gevorderd van het conservatoire beslag en schadevergoeding.
Eerste aanleg
De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vorderingen van B afgewezen, het beslag opgeheven en voor recht verklaard dat B aansprakelijk is voor de schade die A heeft geleden als gevolg van het conservatoire beslag.
Hoger beroep
Het hof overweegt onder meer dat niet is komen vast te staan of A de Advocaat een volmacht had verstrekt tot het verkopen van diens vastgoedportefeuille. Maar ook indien geen volmacht is verleend, kan A toch gebonden zijn indien B gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het bestaan van een toereikende volmacht van de Advocaat op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van A komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Het hof verwijst op dit punt naar een eerder arrest van de Hoge Raad waaruit dit met zoveel woorden volgt.
Het Hof vindt in dit geval de volgende omstandigheden van belang. B, die ervan op de hoogte was dat A op 14 juni 2013 zijn hypotheek aan de Bank moest aflossen en de Advocaat kende als de advocaat die A had bijgestaan in een procedure met betrekking tot de vastgoedportefeuille, heeft de Advocaat benaderd met de vraag of de vastgoedportefeuille van A te koop was. De Advocaat heeft daarop kennelijk bevestigend gereageerd. Vervolgens heeft de Advocaat op 11 juni 2013 de aangehaalde e-mail met bijlagen aan de Notaris van B gezonden. Blijkens die e-mail is de Advocaat ervan op de hoogte dat de op de hypotheekakte vermelde registergoederen zullen worden gekocht door B dan wel een door hem aan te wijzen derde, is hij (de Advocaat) op de hoogte van de afgesproken koopsom en beschikt hij – gezien de bijlagen – over alle voor de verkoop en levering van de vastgoedportefeuille relevante documenten. Deze e-mail heeft B in kopie ontvangen. De Advocaat verwijst in die e-mail naar A als zijn “cliënt”.
Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de Advocaat verklaard dat B wist dat hij voor A als advocaat optrad en dat hij denkt dat hij op 11 juni 2013 telefonisch en per SMS aan B heeft meegedeeld dat er een deal was voor dat bedrag (kennelijk: € 3.225.000,=). Ook in zijn e-mail van 13 juni 2013 aan A heeft de Advocaat geschreven niet te kunnen ontkennen dat hij partij B heeft meegedeeld dat er een deal was op € 3.225.000,= en dat hij – nu aan anderen is verkocht – wel enige actie van B verwacht.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden brengen volgens het Hof mee dat bij B naar verkeersopvattingen de schijn werd gewekt dat de Advocaat bij het doen van die verklaringen A ter zake de verkoop vertegenwoordigde, zodat hij daarop mocht vertrouwen.
Daarbij hecht het hof, anders dan de rechtbank, waarde aan het gegeven dat de Advocaat advocaat is en blijkens de bewoordingen van (onder meer) zijn e-mail van 11 juni 2013 ook in die hoedanigheid handelde. Het Hof stelt dat niet is gebleken dat B is meegedeeld dat de rol van de Advocaat een andere was.
A heeft er nog op gewezen dat het optreden van de Advocaat niets anders is geweest dan dat van een makelaar, maar dat betoog miskent dat de Advocaat nu eenmaal geen makelaar is, maar advocaat en ook in die hoedanigheid heeft gehandeld. Dat B de Advocaat in dezen niettemin als makelaar en niet als advocaat heeft beschouwd, is onvoldoende concreet toegelicht zodat het hof daaraan voorbij gaat.
De conclusie van het Hof is dat het handelen van de Advocaat, ook als een volmacht van A ontbreekt, kan worden toegerekend aan A.
Daarbij kan in het midden blijven of A (ook) door zijn eigen toedoen (waaronder ook nalaten wordt begrepen) de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt. Uit de brief van de Advocaat aan A leidt het hof af dat A op de hoogte was van de overeenkomst die de Advocaat met B had gesloten. Met name de zinsnede “Van A heb ik inmiddels begrepen dat hij wil dat ik toch nog afzie van de koopovereenkomst” duidt daarop.
Vast staat dat A geen contact met B heeft gezocht. Naar vaste rechtspraak (zie eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 2 december 2011) kan echter ook zonder dergelijk eigen toedoen de schijn van vertegenwoordiging aan A worden toegerekend namelijk wanneer, zoals in dit geval, de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor A’s risico komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Nu is geoordeeld dat dat het geval is, is niet meer van belang of A, zoals hij aanvoert, verkoop aan B wilde vermijden en geen volmacht aan de Advocaat heeft willen verstrekken.
Cassatie
A legt de zaak vervolgens voor aan de Hoge Raad en bestrijdt het oordeel van het hof dat bij B naar verkeersopvattingen de schijn is gewekt dat de Advocaat A vertegenwoordigde, zodat B daarop mocht vertrouwen, en dat dit handelen van de Advocaat kan worden toegerekend aan A.
De Hoge Raad begint met een verwijzing naar drie eerdere arresten ( 1, 2 en 3) en stelt voorop:
“uitgangspunt moet zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.”
Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Uit het arrest ING/Bera volgt dat de rechter in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden dient vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het Hof in deze zaak voormelde regels op juiste wijze toegepast. Het hof heeft zijn oordeel dat, ook als geen volmacht is verleend, A toch is gebonden aan de door de Advocaat gesloten koopovereenkomst, immers niet alleen gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen tussen de Advocaat, B en de door deze ingeschakelde Notaris. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op bijkomende feiten en omstandigheden die A betreffen en rechtvaardigen dat hij in zijn verhouding tot B het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
In dit verband is met name de omstandigheid van belang dat de Advocaat beschikte over alle voor de verkoop en levering van de vastgoedportefeuille relevante documenten. A heeft aangevoerd dat de Advocaat daarover nog beschikte wegens zijn betrokkenheid bij een eerder door hem voor A gevoerde, andere procedure met betrekking tot de vastgoedportefeuille. Ook als daarvan wordt uitgegaan, neemt dit niet weg dat het hier om een omstandigheid gaat die A betreft en heeft kunnen bijdragen aan het vertrouwen bij B. In het door A gevoerde verweer ligt immers besloten dat de Advocaat de desbetreffende documenten - zij het met een ander doel - van hem heeft ontvangen. Deze omstandigheid kan dus meewegen in het oordeel van het hof dat A in zijn verhouding tot B het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
Het hof heeft voorts in zijn oordeel betrokken dat B wist dat de Advocaat advocaat is en dat hij al eerder A had bijgestaan in een procedure met betrekking tot de vastgoedportefeuille. Ook heeft het hof erop gewezen dat de Advocaat ter comparitie met betrekking tot het onderhavige contact tussen de Advocaat en B heeft verklaard “dat B wist dat hij voor A als advocaat optrad”. Mede omdat vaststaat dat A ermee had ingestemd dat de Advocaat in zijn eigen netwerk naar een potentiële koper voor de vastgoedportefeuille zocht, kunnen ook deze omstandigheden bijdragen tot het oordeel van het hof dat de door de Advocaat gewekte schijn aan A moet worden toegerekend.
Tot slot
In dit nieuwe arrest trekt de Hoge Raad de eerder ingezette lijn door. Bij de toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde kan de rechter het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij baseren op feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen. Het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen kan niet uitsluitend gebaseerd worden op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. De rechter dient in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
Onlangs deed de Hoge Raad een interessante uitspraak over de leer van onbevoegde vertegenwoordiging. Ik begin met een schets van de casus.
De feiten
Vereenvoudigd weergegeven deed zich het volgende voor. A heeft ten behoeve van de aanschaf van een vastgoedportefeuille een hypothecaire geldlening verkregen van een bank (hierna: ‘de Bank’) ter grootte van circa € 3 miljoen. A moest deze geldlening uiterlijk op 14 juni 2013 terugbetalen.
Op 10 juni 2013 heeft A telefonisch contact met zijn advocaat (hierna: ‘de Advocaat’), over de mogelijkheden van A om voormelde geldlening terug te betalen.
In een e-mail van 11 juni 2013 heeft de Advocaat aan notaris Y (hierna: ‘de Notaris’) en in kopie aan B, voor zover hier van belang, samengevat het volgende meegedeeld:
“In de hierboven kort aangeduide zaak kreeg ik van uw cliënt [B] door dat aankoop en levering van de vastgoedportefeuille van mijn cliënt, A, ten overstaan van u zal gaan plaatsvinden.
Kort samengevat is de situatie thans aldus dat mijn cliënt vorig jaar november een geldlening heeft ontvangen van de Bank (bijgaand de overeenkomst van geldlening) en waarbij een optierecht werd verleend en een hypotheekrecht. Van de overeenkomst optierecht en de akte van hypotheek voeg ik hierbij afschriften.
Alle onroerende zaken welke genoemd staan op de akte van hypotheek zullen door B, althans een door hem aan te wijzen derde, van mijn cliënt worden gekocht voor een koopsom van EUR 3.225.000,-- waarbij de hypotheeknemer (de Bank) vóór of uiterlijk 14 juni 2013 een bedrag (terugbetaling lening met (extra) rente) dient te ontvangen van EUR 2.916.434,11.”
Op 12 juni 2013 heeft de Notaris aan de Advocaat en B een concept-koopovereenkomst gezonden, met daarbij de mededeling “(…) en bevestig ik de afspraak ter ondertekening op hedenmiddag om 17.00 uur op mijn kantoor”. In de concept-koopovereenkomst staat B vermeld als de koper van de vastgoedportefeuille en A als verkoper.
In een brief van 12 juni 2013 heeft de Advocaat aan A meegedeeld:
“Ik ontving zojuist de hierbij gevoegde (concept) koopovereenkomst van de Notaris met zijn bevestiging dat ondertekening van de koopovereenkomst hedenmiddag om 17.00 uur zal plaatsvinden bij hem op kantoor.
Van A heb ik inmiddels begrepen dat hij wil dat ik toch nog afzie van de koopovereenkomst omdat hij de verwachting heeft van partij Z (hierna: ‘de Herfinancier’) EUR 1.500.000,-- in lening te kunnen krijgen en vervolgens is er nog een ‘derde’ partij die enkele percelen zou willen kopen voor EUR 1.500.000,--.(…)”
In een e-mail van 13 juni 2013, om 10.25 uur, heeft de Advocaat het volgende, voor zover hier van belang, aan A meegedeeld:
“Ik heb via de makelaar gisteren eerlijk aan B doorgegeven wat op dit moment het ‘probleem’ is waar u mee zit. De bieding van B is weliswaar redelijk, onder de gegeven omstandigheden, maar leidt ertoe dat jullie nog grote financiële problemen houden omdat jullie niet alle schuldeisers kunnen voldoen. Niet uit te sluiten valt dat wellicht ook andere onroerende zaken moeten worden verkocht. Maar dat kan dan wel onderhands dus tegen gunstigere verkoopprijzen.
Met A heb ik uitdrukkelijk afgesproken dat 13 juni écht de laatste dag is dat hij nog mogelijkheden heeft om alternatieven te vinden. Met A besprak ik voorts dat bij gebreke van afwikkeling op 13 dezer, hij onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan ondertekening van de koopovereenkomst op het kantoor van de Notaris.
Ik stel voor dat wij vandaag regelmatig telefonisch contact hebben en dat bij gebreke van schriftelijke bevestigingen van ontvangst van gelden door de Notaris vóór of uiterlijk 13 juni 2013, 15:00 uur, A zich committeert om te tekenen ten overstaan van de Notaris. (…)
Op 13 juni 2013, voor of uiterlijk 15.00 uur moet ik bevestiging hebben ontvangen van de Notaris van de koopsom van de Herfinancier alsmede de lening. Bij gebreke daarvan wordt gekozen voor de verkoopoptie aan B en zal op kantoor van de Notaris om 16:00 uur ondertekening van de koopovereenkomst plaatsvinden.”
In een e-mail van 13 juni, 16.08 uur, heeft de Advocaat, voor zover hier van belang, het volgende aan B meegedeeld:
“Ik kreeg enkele minuten geleden van mijn cliënt door dat hij erin is geslaagd een lening te verkrijgen van een particuliere partij in combinatie met verkoop van beperkte onroerende goederen, welke lening en verkoopopbrengst voldoende is om de volledige schuldenpositie aan de Bank af te lossen. De beoogde verkoop van de bij jou bekende portefeuille zal dientengevolge dus niet plaatsvinden.”
In een e-mail van 13 juni, 16.26 uur, heeft de Advocaat aan A meegedeeld:
“Beste A,
Ontzettend gefeliciteerd!!! Weliswaar heeft het de nodige zenuwen teweeg gebracht maar uiteindelijk is het toch gelukt om met verkoop van een beperkt deel van de vastgoedportefeuille, voldoende geld te vergaren om de Bank af te kopen.
Zoals ik al aangaf, sluit ik niet uit dat van de kant van partij B een claim gaat worden ingediend omdat, naar zijn stelling, een koopovereenkomst tot stand is gekomen over de portefeuille voor een koopsom van EUR 3.225.000,--. Ik kan niet ontkennen dat ik partij B heb meegedeeld dat er een deal was op EUR 3.225.000,-. Of die zeer korte sms-wisseling voldoende is voor een rechter om een vordering van B toe te wijzen kan ik op dit moment niet inschatten. Het is echter een feit dat ik van die zijde wel ‘enige’ actie verwacht. Overigens heeft A mij wel uitdrukkelijk toestemming gegeven om een deal te sluiten voor EUR 3.200.000,-- (+ nog een beetje meer).”
Het geschil
Na eerst beslag te hebben gelegd op de vastgoedportefeuille, start B een procedure tegen A waarin hij primair nakoming vordert van de – naar zijn stelling – op 11 juni 2013 tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst. De vordering strekt ertoe om A te doen veroordelen om de vastgoedportefeuille aan B te leveren tegen betaling van de overeengekomen koopprijs van € 3.225.000,-, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voor het geval A niet meer tot levering van alle onroerende zaken in staat is, heeft B subsidiair gevorderd dat A zal worden veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst voor dat gedeelte van de vastgoedportefeuille dat nog wel door hem kan worden geleverd, en tot betaling van een boete. Daarnaast vordert B schadevergoeding, met wettelijke rente.
A heeft aangevoerd dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de Advocaat en B. De Advocaat was niet bevoegd namens hem een zodanige overeenkomst te sluiten. De Advocaat had geen andere bevoegdheid dan met een eventuele derde uit zijn eigen netwerk een overeenkomst te sluiten voor het geval A niet tijdig zelf een oplossing voor zijn financiële problemen zou kunnen vinden. In reconventie heeft A de opheffing gevorderd van het conservatoire beslag en schadevergoeding.
Eerste aanleg
De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vorderingen van B afgewezen, het beslag opgeheven en voor recht verklaard dat B aansprakelijk is voor de schade die A heeft geleden als gevolg van het conservatoire beslag.
Hoger beroep
Het hof overweegt onder meer dat niet is komen vast te staan of A de Advocaat een volmacht had verstrekt tot het verkopen van diens vastgoedportefeuille. Maar ook indien geen volmacht is verleend, kan A toch gebonden zijn indien B gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het bestaan van een toereikende volmacht van de Advocaat op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van A komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Het hof verwijst op dit punt naar een eerder arrest van de Hoge Raad waaruit dit met zoveel woorden volgt.
Het Hof vindt in dit geval de volgende omstandigheden van belang. B, die ervan op de hoogte was dat A op 14 juni 2013 zijn hypotheek aan de Bank moest aflossen en de Advocaat kende als de advocaat die A had bijgestaan in een procedure met betrekking tot de vastgoedportefeuille, heeft de Advocaat benaderd met de vraag of de vastgoedportefeuille van A te koop was. De Advocaat heeft daarop kennelijk bevestigend gereageerd. Vervolgens heeft de Advocaat op 11 juni 2013 de aangehaalde e-mail met bijlagen aan de Notaris van B gezonden. Blijkens die e-mail is de Advocaat ervan op de hoogte dat de op de hypotheekakte vermelde registergoederen zullen worden gekocht door B dan wel een door hem aan te wijzen derde, is hij (de Advocaat) op de hoogte van de afgesproken koopsom en beschikt hij – gezien de bijlagen – over alle voor de verkoop en levering van de vastgoedportefeuille relevante documenten. Deze e-mail heeft B in kopie ontvangen. De Advocaat verwijst in die e-mail naar A als zijn “cliënt”.
Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de Advocaat verklaard dat B wist dat hij voor A als advocaat optrad en dat hij denkt dat hij op 11 juni 2013 telefonisch en per SMS aan B heeft meegedeeld dat er een deal was voor dat bedrag (kennelijk: € 3.225.000,=). Ook in zijn e-mail van 13 juni 2013 aan A heeft de Advocaat geschreven niet te kunnen ontkennen dat hij partij B heeft meegedeeld dat er een deal was op € 3.225.000,= en dat hij – nu aan anderen is verkocht – wel enige actie van B verwacht.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden brengen volgens het Hof mee dat bij B naar verkeersopvattingen de schijn werd gewekt dat de Advocaat bij het doen van die verklaringen A ter zake de verkoop vertegenwoordigde, zodat hij daarop mocht vertrouwen.
Daarbij hecht het hof, anders dan de rechtbank, waarde aan het gegeven dat de Advocaat advocaat is en blijkens de bewoordingen van (onder meer) zijn e-mail van 11 juni 2013 ook in die hoedanigheid handelde. Het Hof stelt dat niet is gebleken dat B is meegedeeld dat de rol van de Advocaat een andere was.
A heeft er nog op gewezen dat het optreden van de Advocaat niets anders is geweest dan dat van een makelaar, maar dat betoog miskent dat de Advocaat nu eenmaal geen makelaar is, maar advocaat en ook in die hoedanigheid heeft gehandeld. Dat B de Advocaat in dezen niettemin als makelaar en niet als advocaat heeft beschouwd, is onvoldoende concreet toegelicht zodat het hof daaraan voorbij gaat.
De conclusie van het Hof is dat het handelen van de Advocaat, ook als een volmacht van A ontbreekt, kan worden toegerekend aan A.
Daarbij kan in het midden blijven of A (ook) door zijn eigen toedoen (waaronder ook nalaten wordt begrepen) de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt. Uit de brief van de Advocaat aan A leidt het hof af dat A op de hoogte was van de overeenkomst die de Advocaat met B had gesloten. Met name de zinsnede “Van A heb ik inmiddels begrepen dat hij wil dat ik toch nog afzie van de koopovereenkomst” duidt daarop.
Vast staat dat A geen contact met B heeft gezocht. Naar vaste rechtspraak (zie eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 2 december 2011) kan echter ook zonder dergelijk eigen toedoen de schijn van vertegenwoordiging aan A worden toegerekend namelijk wanneer, zoals in dit geval, de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor A’s risico komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Nu is geoordeeld dat dat het geval is, is niet meer van belang of A, zoals hij aanvoert, verkoop aan B wilde vermijden en geen volmacht aan de Advocaat heeft willen verstrekken.
Cassatie
A legt de zaak vervolgens voor aan de Hoge Raad en bestrijdt het oordeel van het hof dat bij B naar verkeersopvattingen de schijn is gewekt dat de Advocaat A vertegenwoordigde, zodat B daarop mocht vertrouwen, en dat dit handelen van de Advocaat kan worden toegerekend aan A.
De Hoge Raad begint met een verwijzing naar drie eerdere arresten ( 1, 2 en 3) en stelt voorop:
“uitgangspunt moet zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.”
Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Uit het arrest ING/Bera volgt dat de rechter in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden dient vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het Hof in deze zaak voormelde regels op juiste wijze toegepast. Het hof heeft zijn oordeel dat, ook als geen volmacht is verleend, A toch is gebonden aan de door de Advocaat gesloten koopovereenkomst, immers niet alleen gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen tussen de Advocaat, B en de door deze ingeschakelde Notaris. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op bijkomende feiten en omstandigheden die A betreffen en rechtvaardigen dat hij in zijn verhouding tot B het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
In dit verband is met name de omstandigheid van belang dat de Advocaat beschikte over alle voor de verkoop en levering van de vastgoedportefeuille relevante documenten. A heeft aangevoerd dat de Advocaat daarover nog beschikte wegens zijn betrokkenheid bij een eerder door hem voor A gevoerde, andere procedure met betrekking tot de vastgoedportefeuille. Ook als daarvan wordt uitgegaan, neemt dit niet weg dat het hier om een omstandigheid gaat die A betreft en heeft kunnen bijdragen aan het vertrouwen bij B. In het door A gevoerde verweer ligt immers besloten dat de Advocaat de desbetreffende documenten - zij het met een ander doel - van hem heeft ontvangen. Deze omstandigheid kan dus meewegen in het oordeel van het hof dat A in zijn verhouding tot B het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
Het hof heeft voorts in zijn oordeel betrokken dat B wist dat de Advocaat advocaat is en dat hij al eerder A had bijgestaan in een procedure met betrekking tot de vastgoedportefeuille. Ook heeft het hof erop gewezen dat de Advocaat ter comparitie met betrekking tot het onderhavige contact tussen de Advocaat en B heeft verklaard “dat B wist dat hij voor A als advocaat optrad”. Mede omdat vaststaat dat A ermee had ingestemd dat de Advocaat in zijn eigen netwerk naar een potentiële koper voor de vastgoedportefeuille zocht, kunnen ook deze omstandigheden bijdragen tot het oordeel van het hof dat de door de Advocaat gewekte schijn aan A moet worden toegerekend.
Tot slot
In dit nieuwe arrest trekt de Hoge Raad de eerder ingezette lijn door. Bij de toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde kan de rechter het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij baseren op feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen. Het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen kan niet uitsluitend gebaseerd worden op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. De rechter dient in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.