Op 1 juni 2010 is de nieuwe groepsvrijstellingsverordening nr. 330/2010 voor verticale overeenkomsten in werking getreden. De verordening vervangt de inmiddels ‘beroemde’ verordening 2790/1999, die de laatste tien jaar een belangrijke positie heeft ingenomen bij de (mededingingsrechtelijke) interpretatie van verticale overeenkomsten. Tegelijkertijd heeft de Europese Commissie nieuwe richtsnoeren gepubliceerd om de uitleg van verordening 330/2010 te vergemakkelijken.
Op basis van de groepsvrijstellingsverordening zijn zogenaamde verticale overeenkomsten (onder meer toeleverings- en distributieovereenkomsten) vrijgesteld van het kartelverbod, indien zij aan bepaalde in de verordening genoemde voorwaarden voldoen.
De nieuwe verordening en de bijbehorende richtsnoeren bevatten twee belangrijke wijzigingen in vergelijking met het regime van verordening 2790/1999.
De eerste verandering betreft de marktaandeeldrempel. Op de voormalige groepsvrijstelling kon een beroep worden gedaan indien het marktaandeel van de leverancier niet groter is dan 30%. Het marktaandeel van de afnemer (bijvoorbeeld de distributeur) hoefde slechts te worden berekend in geval van een exclusieve levering. De nieuwe verordening introduceert echter onder alle omstandigheden een marktaandeeldrempel van 30% voor de afnemer. Dit betekent dat een overeenkomst tussen een leverancier en een distributeur niet wordt vrijgesteld van het kartelverbod, indien het marktaandeel van de distributeur op zijn inkoopmarkt en (als de distributeur een groothandelaar is) verkoopmarkt groter is dan 30%. Vanzelfsprekend legt dit een extra last op een leverancier bij het opzetten van een distributienetwerk. Hij zal immers niet altijd inzicht hebben in de marktaandelen van zijn verschillende distributeurs.
Als tweede verandering bevatten de nieuwe richtsnoeren een aantal handvatten over de (mededingingsrechtelijke) toelaatbaarheid van afspraken tussen een leverancier en de internetverkopers die deel uitmaken van zijn distributienetwerk. Zo geven de richtsnoeren een aantal voorbeelden van verenigbare en onverenigbare bedingen in overeenkomsten tussen een leverancier en zijn internetverkopers. Voor een overzicht van de voorbeelden verwijs ik u naar de bijdrage van de sectie IE/ICT d.d. 26 mei 2010.
Onveranderd blijft overigens dat de gehele overeenkomst niet van de vrijstellingsverordening kan profiteren, indien deze zogenaamde hardcore-restricties bevat. Dit betekent bijvoorbeeld dat de leverancier de minimumverkoopprijs van de distributeur in beginsel niet mag vaststellen (door middel van zogenaamde verticale prijsbinding).
Hoewel de groepsvrijstelling op 1 juni 2010 in werking is getreden, is voorzien in een overgangsperiode van een jaar. Dit betekent dat lopende overeenkomsten tot 31 mei 2011 aan de nieuwe groepsvrijstelling kunnen worden aangepast. Vanzelfsprekend moeten nieuwe overeenkomsten onmiddellijk aan de voorwaarden uit verordening voldoen.
Op basis van de groepsvrijstellingsverordening zijn zogenaamde verticale overeenkomsten (onder meer toeleverings- en distributieovereenkomsten) vrijgesteld van het kartelverbod, indien zij aan bepaalde in de verordening genoemde voorwaarden voldoen.
De nieuwe verordening en de bijbehorende richtsnoeren bevatten twee belangrijke wijzigingen in vergelijking met het regime van verordening 2790/1999.
De eerste verandering betreft de marktaandeeldrempel. Op de voormalige groepsvrijstelling kon een beroep worden gedaan indien het marktaandeel van de leverancier niet groter is dan 30%. Het marktaandeel van de afnemer (bijvoorbeeld de distributeur) hoefde slechts te worden berekend in geval van een exclusieve levering. De nieuwe verordening introduceert echter onder alle omstandigheden een marktaandeeldrempel van 30% voor de afnemer. Dit betekent dat een overeenkomst tussen een leverancier en een distributeur niet wordt vrijgesteld van het kartelverbod, indien het marktaandeel van de distributeur op zijn inkoopmarkt en (als de distributeur een groothandelaar is) verkoopmarkt groter is dan 30%. Vanzelfsprekend legt dit een extra last op een leverancier bij het opzetten van een distributienetwerk. Hij zal immers niet altijd inzicht hebben in de marktaandelen van zijn verschillende distributeurs.
Als tweede verandering bevatten de nieuwe richtsnoeren een aantal handvatten over de (mededingingsrechtelijke) toelaatbaarheid van afspraken tussen een leverancier en de internetverkopers die deel uitmaken van zijn distributienetwerk. Zo geven de richtsnoeren een aantal voorbeelden van verenigbare en onverenigbare bedingen in overeenkomsten tussen een leverancier en zijn internetverkopers. Voor een overzicht van de voorbeelden verwijs ik u naar de bijdrage van de sectie IE/ICT d.d. 26 mei 2010.
Onveranderd blijft overigens dat de gehele overeenkomst niet van de vrijstellingsverordening kan profiteren, indien deze zogenaamde hardcore-restricties bevat. Dit betekent bijvoorbeeld dat de leverancier de minimumverkoopprijs van de distributeur in beginsel niet mag vaststellen (door middel van zogenaamde verticale prijsbinding).
Hoewel de groepsvrijstelling op 1 juni 2010 in werking is getreden, is voorzien in een overgangsperiode van een jaar. Dit betekent dat lopende overeenkomsten tot 31 mei 2011 aan de nieuwe groepsvrijstelling kunnen worden aangepast. Vanzelfsprekend moeten nieuwe overeenkomsten onmiddellijk aan de voorwaarden uit verordening voldoen.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun