Naar aanleiding van de nadere memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans (WAB) zijn de afgelopen dagen al verschillende onderwerpen uit het WAB-dossier (payroll en pensioen, de aanpassing van de transitievergoeding, oproepkrachten, verruiming van de ketenregeling en tot slot invoering van de cumulatiegrond) aan bod gekomen. In dit laatste artikel zullen de ontwikkelingen rondom de WW-premiedifferentiatie centraal staan.De geïnteresseerden in dit specifieke onderwerp raden wij aan om de vragen 3.2 en 5.18 met bijbehorende antwoorden te bestuderen uit de nadere memorie van antwoord.
WW-premiedifferentiatie
In de WAB wordt voorgesteld om de financiering van de werkloosheidswet (WW) aan te passen. Het is de bedoeling dat niet langer de sector waarin wordt gewerkt de hoogte van de WW-premie bepaalt, maar het soort contract (vast of flexibel).
Huidige wetgeving
Op basis van de huidige wetgeving wordt de eerste zes maanden van WW-uitkeringen op dit moment gefinancierd via 67 verschillende sectorpremies. Een werkgever wordt door de Belastingdienst ingedeeld in één van deze sectoren, waarbij elke sector zijn eigen sectorfonds heeft met bijbehorende sectorpremie.
In vijf sectoren is sprake van veel seizoenswerkloosheid. Het gaat dan om de sectoren agrarisch, bouw, horeca, cultureel en schilders. Voor deze sectoren wordt de sectorpremie al gedifferentieerd naar contractduur. Voor tijdelijke contracten die korter dan een jaar hebben geduurd, geldt een hogere premie. Voor contracten die langer dan een jaar hebben geduurd en voor vaste contracten geldt een lagere premie. De hoge premie is minimaal vijf keer zo hoog als de lage premie.
Na deze eerste zes maanden wordt de financiering van WW-uitkeringen via het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) voldaan. De AWf-premie wordt jaarlijks door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld.
WW-premiedifferentiatie
Het is de bedoeling van de WAB om vaste dienstverbanden aantrekkelijker te maken voor werkgevers. De redenering is dat, in de gevallen waarin werkgevers een lagere WW-premie betalen voor een werknemer met een vast contract dan voor een werknemer met een flexibel contract, eerder de keus gemaakt wordt voor een vast dienstverband.
De hoofdregel is dat de lage premie geldt in die gevallen waarin sprake is van (1) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, (2) die schriftelijk is vastgelegd en (3) er géén sprake is van een oproepovereenkomst (tenzij er een uitzondering geldt, namelijk BBL-leerlingen of, onder bepaalde voorwaarden, jongeren).
In het Conceptbesluit Wfsv premiedifferentiatie WW wordt de premiedifferentiatie WW verder uitgewerkt. In dit besluit wordt onder meer geregeld dat het verschil tussen het hoge en het lage premiepercentage vijf procentpunten bedraagt.
Daarnaast staat in dit besluit dat het lage percentage wordt herzien als weliswaar sprake was van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, maar (1) het dienstverband binnen vijf maanden na aanvang eindigt c.q. wordt beëindigd, (2) de werknemer binnen één kalenderjaar meer dan 30% uren extra verloond heeft gekregen dan contractueel is overeengekomen, (3) als de werknemer binnen één jaar na indiensttreding een WW-uitkering ontvangt vanwege arbeidsuren- of inkomensverlies bij de huidige werkgever en tot slot (4) als de werknemer in feite seizoensmatig bij de werkgever werkt.
Om controle door de Belastingdienst mogelijk te maken, moeten werkgevers voor zij een lage premie afdragen, een kopie van de desbetreffende arbeidsovereenkomsten opnemen in hun loonadministratie.
Uitvoerbaarheid
D66 uit haar zorgen over de uitvoerbaarheid van de WW-premiedifferentiatie.
Minister Koolmees benadrukt dat de regering, omwille van de eenvoud en uitvoerbaarheid, bewust heeft gekozen voor een zo beperkt mogelijk aantal criteria. Een verdere vereenvoudiging, door bijvoorbeeld alleen de eis te stellen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waardoor het vereiste dat er geen sprake mag zijn van een oproepcontract komt te vervallen, acht minister Koolmees onwenselijk. Oproepovereenkomsten bieden de werknemer minder zekerheid dan die de regering via premiedifferentiatie in de WW beoogt te bieden.
Daarnaast noemt minister Koolmees dat het wetsvoorstel, in combinatie met de nadere uitwerking in een algemene maatregel van bestuur ten aanzien van oproepovereenkomsten, duidelijk omschreven is wanneer wel of geen sprake is van een oproepovereenkomst. Om die redenen is de regering van mening dat de beperkte vereenvoudiging die zou worden bereikt met het vervallen van dit criterium, niet opweegt tegen de afname van de effectiviteit van de regeling.
De Belastingdienst en het UWV ondernemen op dit moment acties om de aanpassingen in de loonaangifte door te voeren. Zij bereiden zich voor op de inwerkingtreding van de WAB per 2020.
Naast de aanpassingen in de loonaangifte, zal het UWV systeemaanpassingen moeten doorvoeren als gevolg van de situaties (als vastgelegd in het Besluit Wfsv) waarin werkgevers met terugwerkende kracht de lage WW-premie moeten herzien. Het UWV zal signalen delen met de Belastingdienst over de naleving van de herzieningssituaties door werkgevers.
De invoering van de WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract heeft gevolgen voor werkgevers. Zij zullen in de loonaangifte de juiste WW-premie moeten afdragen en daarbij correct aangeven of er wordt voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de lage premie.
Fraudebestendigheid
De leden van de PvdA-fractie vragen om een zorgvuldige onderbouwing van de regering dat de fraudebestendigheid van premiedifferentiatie voldoende gewaarborgd is en dat de mogelijkheden tot oneigenlijk gebruik voldoende beperkt worden.
De regering is niet over een nacht ijs gegaan bij het vormgeven van de regeling en heeft, in samenspraak met de Belastingdienst en het UWV, maatregelen genomen om de uitvoerbaarheid ervan te waarborgen.
Minister Koolmees verwijst naar het antwoord op vraag 5.2.6. dat hij heeft gegeven in de memorie van antwoord. Hij noemt dat het onvermijdelijk is dat sommige kwaadwillende werkgevers zullen proberen te frauderen door in de loonaangifte af te wijken van de feitelijke situatie, om zo een lagere WW-premie af te dragen. Sommige soorten van fraude zijn echter niet altijd volledig te voorkomen.
Met de WAB is gekozen, na intensief overleg met de Belastingdienst en het UWV, voor een vormgeving die de kans op fouten en fraude verkleint en de handhavingsmogelijkheden voor de Belastingdienst vergroot. Bovendien wordt het in de toekomst mogelijk bij algemene maatregel van bestuur verdere maatregelen te treffen om ontwijking te voorkomen. Tot slot wordt na de inwerkingtreding van de WAB en de WW-premiedifferentiatie ingezet op monitoring om zo vroegtijdig fraude te onderkennen en aan te pakken.
Conclusie
Waar minister Koolmees enerzijds de mogelijkheid biedt om meer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te bieden (zie verruiming van de ketenregeling), maakt hij met de invoering van de WW-premiedifferentiatie het aanbieden van een vast contract aantrekkelijker. Op deze manier zoekt hij naar een balans tussen vast en flex, om zijn doelstelling van “vast minder vast en flex minder flex” te behalen. Het is de vraag hoe een en ander in de praktijk zijn uitwerking zal krijgen. De tijd zal het leren.
Tot zover de laatste stand van zaken omtrent de invoering van de WW-premiedifferentiatie, als onderdeel van de WAB. Dit was het laatste artikel in de reeks die over dit onderwerp is geschreven. Houd onze Kennisportal in de gaten voor nadere informatie naar aanleiding van de plenaire behandeling van de WAB in de Eerste Kamer op 20 en/of 21 mei 2019.