De werkingssfeerbepalingen uit de WNT zijn opgenomen in artikel 1.2 en 1.3 WNT. In artikel 1.2 WNT gaat het om de publieke sector, zoals de provincies, de gemeenten, de waterschappen etc. Artikel 1.3 WNT bestaat uit de semipublieke sector waarop de WNT van toepassing is. Dit artikel bestaat uit verschillende onderdelen, welke hierna afzonderlijk worden toegelicht.
Artikel 1.3 lid 1 sub a WNT
“andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is
bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van
de rechtspersoon vormt”
Het gaat hier om rechtspersonen die een publieke taak hebben, doordat er sprake is van openbaar gezag. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld De Nederlandscha Bank, de Autoriteit Financiële Markten, fondsen in de zin van art. 1 Wet op het specifiek cultuurbeleid en het CBR (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p. 40).
Artikel 1.3 lid 1 sub b WNT
“andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarin een orgaan van een in artikel 1.2 genoemde rechtspersoon een of meer leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed van betekenis heeft op het beheer of beleid, met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen, de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij en de Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland”
Op het moment dat een publiek orgaan invloed kan uitoefenen op een rechtspersoon, kan tevens toepasselijkheid van de WNT ontstaan. Zo hebben publieke organen in de praktijk vaak invloed op stichtingen die zij in stand houden en waar maatschappelijke taken worden verricht. Wel zijn de besloten en naamloze vennootschap hiervan uitgezonderd, waardoor een groot deel van de rechtspersonen zijn uitgesloten. De ratio achter deze uitzondering is gelegen in het feit dat de aandeelhouder ook via de privaatrechtelijke weg normering van topinkomens kan afdwingen, bijvoorbeeld omdat de algemene vergadering van aandeelhouders de bezoldiging van de topfunctionarissen vaststelt en dit in de statuten is genormeerd. Het voorgaande komt tevens terug in de parlementaire geschiedenis. Zo is ten aanzien van de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij en de Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland opgenomen dat dit overheidsdeelnemingen zijn, waarvan de Staat aandeelhouder is en ook al via de privaatrechtelijke weg de normering van topinkomens kan afdwingen (MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32600, 3, p.21 en Kamerstukken II 2008/09. 28479, 39). Dit maakt dat een dubbele normering vanuit de WNT geen meerwaarde heeft.
Artikel 1.3 lid 1 sub c WNT
“in Nederland gevestigde rechtspersonen die voor een periode van drie achtereenvolgende kalenderjaren een of meer subsidies hebben ontvangen, die samen per kalenderjaar ten minste € 500.000 bedragen en ten minste 50% uitmaken van de opbrengsten van de rechtspersoon in dat kalenderjaar, met uitzondering van die rechtspersonen die zijn opgenomen in de bijlagen bij de artikelen 1.4, eerste lid, en 1.5, eerste lid, en met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen die een op winst gerichte onderneming drijven.”
Voorgenoemde definitie bestaat uit de volgende cumulatieve vereisten en ziet op rechtspersonen die:
a. voor een periode van minstens drie achtereenvolgende kalenderjaren een of meer subsidies (als bedoeld in artikel 4:21 AWB) ontvangen;
b. deze subsidies samen ten minste € 500.000 per kalenderjaar bedragen;
c. deze subsidies maken voor ten minste 50% deel uit van de opbrengsten van de rechtspersoon of instelling;
d. met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen die een op winst gerichte onderneming drijven.
Op het moment dat een groot deel van de opbrengsten van de rechtspersoon bestaan uit publieke middelen, is het maatschappelijk gezien niet wenselijk dat deze publieke middelen grotendeels naar excessieve beloningen gaan. Door deze definitie op te nemen is bij een consistente subsidie de WNT ook van toepassing, mits voldaan wordt aan voorgenoemde vereisten.
Hierbij geldt dat de WNT pas in het vierde jaar van toepassing is en niet bij uitkering van de eerste subsidie. Ook hier zijn besloten en naamloze vennootschappen uitgezonderd wegens dezelfde reden als onder artikel 1.3 lid 1 sub b WNT opgenomen. Op het moment dat de rechtspersoon dus grotendeels afhankelijk is van subsidies, dient altijd rekening te worden gehouden met mogelijke toepasselijkheid van de WNT.
Artikel 1.3 lid 1 sub d WNT
Dit artikel ziet op de rechtspersonen of instellingen die in bijlage 1 bij de WNT zijn opgenomen.
Ondanks de huidige lijst kan de minister besluiten tot plaatsing van een rechtspersoon of instelling op voorgenoemde lijst indien de bekostiging van deze rechtspersoon of instelling geheel of in aanzienlijke mate uit publieke middelen plaatsvindt of de minister meent dat deze ‘een wettelijke taak vervult of anderszins een publiek belang dient’. Onder publiek belang wordt verstaan ‘een maatschappelijk belang waarvan de overheid zich de behartiging heeft aangetrokken’ (Kamerstukken II 2010/11, 32600, 8 , p. 9). Aangezien het hier gaat om een brede definitie, is niet geheel duidelijk wanneer hier sprake van is. Wel dient de minister te motiveren waarom in dat geval sprake is van het dienen van een publiek belang.
Artikel 1.3 lid 1 sub e WNT
Dit zijn de in bijlage 2 bij de WNT opgenomen verenigingen van onderwijsinstellingen, de zogeheten onderwijskoepel.
Met name indien een rechtspersoon of instelling publieke subsidies ontvangt of op een andere manier is onderworpen aan de invloed vanuit een publiek orgaan, is het zaak om te controleren of de WNT mogelijk van toepassing is. Op het moment dat hierover twijfel bestaat, kunnen wij u hierin uiteraard ondersteunen.
Valt uw rechtspersoon of instelling reeds onder de WNT of bent u als topfunctionaris gebonden aan de bezoldigingsnormen? Lees dan hier het recente opiniestuk uit het FD van mijn collega’s Buby den Heeten en Boy Stenden over de ontslagvergoeding uit de WNT.