In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2017 (
ECLI:NL:RVS:2017:534) wordt uitgebreid geprocedeerd over een handhavingsbeschikking van het college van b&w van de gemeente Menameradiel. Het college heeft de betreffende appellanten gelast om de bewoning van een bedrijfspand te staken en gestaakt te houden en de met de bewoning verband houdende huisraad en de voor bewoning aangebrachte voorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom.
Strijd met het bestemmingsplan en geen overgangsrecht
De appellanten halen alles uit de kast. Zij voeren aan dat de bewoning van het bedrijfspand, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet in strijd is met bouw- of gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. De bewoning van het bedrijfspand valt volgens hen bovendien onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan, nu dit, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. De Afdeling oordeelt anders en stelt vast dat het gebruik weldegelijk in strijd met het bestemmingsplan is en dat appellanten niet vallen onder de beschermende werking van het overgangsrecht.
Geen bijzondere omstandigheden
Vaak is het in handhavingszaken dan een gelopen koers. De Afdeling overweegt dan ook dat het door appellanten aangevoerde voorts geen grond biedt voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van handhaving had behoren af te zien. De omstandigheid dat de overtreding 13 jaar heeft voortgeduurd is geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee van handhavend optreden dient te worden afgezien. De enkele stelling dat het college gedurende die gehele periode op de hoogte was van de overtreding, hetgeen door hem is betwist, biedt voorts evenmin grond voor het oordeel dat het college van handhaving had behoren af te zien. Dit verbaast niet.
Misbruik van bevoegdheid?
Tot zover is er eigenlijk niet veel bijzonders aan de hand in deze uitspraak. Wel opvallend is dat de Afdeling aanleiding heeft gezien om na de mondelinge behandeling van het beroep het onderzoek te heropenen. Appellanten hebben namelijk ook naar voren gebracht dat het college zijn bevoegdheid tot handhaving voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor deze hem is verleend. Volgens appellanten zou uitsluitend tot handhavend optreden zijn overgegaan om te bewerkstelligen dat appellanten het beroep dat bij de rechtbank aanhangig is met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een loods van de buren zouden intrekken. In dat kader hebben er gesprekken plaatsgevonden met een raadslid en zijn er in dit verband door het college en de burgemeester bepaalde mededelingen gedaan.
Heropening onderzoek
De Afdeling heeft het onderzoek na de zitting heropend om het college te vragen om een reactie op de door appellanten ingenomen stelling dat deze zaak niet op zichzelf staat maar samenhangt met een handhavingszaak ten aanzien van een loods van buren van appellanten. Ook is het college gevraagd om een reactie op de stelling van appellanten dat een raadslid in overleg is gegaan met het college en dit tot een voorstel aan appellanten zou hebben geleid waarbij het college het gebruik van het bedrijfspand voor bewoning zou gedogen, maar dat appellanten daarmee, gelet op de door het college gestelde voorwaarden, niet akkoord zijn gegaan. Kennelijk waren deze aspecten voor en tijdens de zitting nog niet voldoende belicht.
Minnelijk overleg
Uit de na de zitting door partijen overgelegde stukken, waaronder de door het college overgelegde verklaring van het betrokken raadslid en de burgemeester, valt af te leiden dat een bemiddelingspoging heeft plaatsgevonden door het betrokken raadslid teneinde deze procedure en de procedure met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de loods van de buren te beëindigen, maar dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot besluitvorming door het college. Tussen het raadslid en de gemachtigde van appellanten is overleg gevoerd dat heeft geleid tot het voorstel dat partijen zouden berusten in de uitspraak van de rechtbank over de omgevingsvergunning voor de loods van de buren en het college de handhaving tegen de bewoning van het bedrijfspand zou staken.
Dit voorstel is vervolgens door het raadslid aan de burgemeester voorgelegd. Dat de burgemeester in het kader van de bemiddelingspoging de gemachtigde van appellanten in een vertrouwelijk overleg te kennen heeft gegeven dat de voorkeur zou moeten worden gegeven aan het intrekken van het beroep met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de loods van de buren ten opzichte van het berusten in de uitspraak van de rechtbank, teneinde de procedure definitief te beëindigen, is volgens de Afdeling onvoldoende voor het oordeel dat het college uitsluitend tot handhavend optreden is overgegaan om te bewerkstelligen dat appellanten het beroep dat bij de rechtbank aanhangig is met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een loods van de buren zouden intrekken.
Commentaar
De Afdeling oordeelt uiteindelijk dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af diende te zien. Uiteindelijk slagen de appellanten er dus niet in om voldoende aannemelijk te maken dat (uitsluitend) tot handhaving is overgegaan om hen te bewegen het beroep ter zake de loods van de buren in te trekken. Was dat wel het geval dan was een overtreding van het verbod van detournement de pouvoir mogelijk wel aangenomen. Uit deze uitspraak volgt dat voor het bevoegd gezag voorzichtigheid geboden is als hangende een handhavingsprocedure gesprekken worden gevoerd over een (integrale) buitengerechtelijke oplossing.
Wilt u meer weten over handhaving? Neem contact op met Jasper Molenaar.
Strijd met het bestemmingsplan en geen overgangsrecht
De appellanten halen alles uit de kast. Zij voeren aan dat de bewoning van het bedrijfspand, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet in strijd is met bouw- of gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. De bewoning van het bedrijfspand valt volgens hen bovendien onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan, nu dit, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. De Afdeling oordeelt anders en stelt vast dat het gebruik weldegelijk in strijd met het bestemmingsplan is en dat appellanten niet vallen onder de beschermende werking van het overgangsrecht.
Geen bijzondere omstandigheden
Vaak is het in handhavingszaken dan een gelopen koers. De Afdeling overweegt dan ook dat het door appellanten aangevoerde voorts geen grond biedt voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van handhaving had behoren af te zien. De omstandigheid dat de overtreding 13 jaar heeft voortgeduurd is geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee van handhavend optreden dient te worden afgezien. De enkele stelling dat het college gedurende die gehele periode op de hoogte was van de overtreding, hetgeen door hem is betwist, biedt voorts evenmin grond voor het oordeel dat het college van handhaving had behoren af te zien. Dit verbaast niet.
Misbruik van bevoegdheid?
Tot zover is er eigenlijk niet veel bijzonders aan de hand in deze uitspraak. Wel opvallend is dat de Afdeling aanleiding heeft gezien om na de mondelinge behandeling van het beroep het onderzoek te heropenen. Appellanten hebben namelijk ook naar voren gebracht dat het college zijn bevoegdheid tot handhaving voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor deze hem is verleend. Volgens appellanten zou uitsluitend tot handhavend optreden zijn overgegaan om te bewerkstelligen dat appellanten het beroep dat bij de rechtbank aanhangig is met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een loods van de buren zouden intrekken. In dat kader hebben er gesprekken plaatsgevonden met een raadslid en zijn er in dit verband door het college en de burgemeester bepaalde mededelingen gedaan.
Heropening onderzoek
De Afdeling heeft het onderzoek na de zitting heropend om het college te vragen om een reactie op de door appellanten ingenomen stelling dat deze zaak niet op zichzelf staat maar samenhangt met een handhavingszaak ten aanzien van een loods van buren van appellanten. Ook is het college gevraagd om een reactie op de stelling van appellanten dat een raadslid in overleg is gegaan met het college en dit tot een voorstel aan appellanten zou hebben geleid waarbij het college het gebruik van het bedrijfspand voor bewoning zou gedogen, maar dat appellanten daarmee, gelet op de door het college gestelde voorwaarden, niet akkoord zijn gegaan. Kennelijk waren deze aspecten voor en tijdens de zitting nog niet voldoende belicht.
Minnelijk overleg
Uit de na de zitting door partijen overgelegde stukken, waaronder de door het college overgelegde verklaring van het betrokken raadslid en de burgemeester, valt af te leiden dat een bemiddelingspoging heeft plaatsgevonden door het betrokken raadslid teneinde deze procedure en de procedure met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de loods van de buren te beëindigen, maar dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot besluitvorming door het college. Tussen het raadslid en de gemachtigde van appellanten is overleg gevoerd dat heeft geleid tot het voorstel dat partijen zouden berusten in de uitspraak van de rechtbank over de omgevingsvergunning voor de loods van de buren en het college de handhaving tegen de bewoning van het bedrijfspand zou staken.
Dit voorstel is vervolgens door het raadslid aan de burgemeester voorgelegd. Dat de burgemeester in het kader van de bemiddelingspoging de gemachtigde van appellanten in een vertrouwelijk overleg te kennen heeft gegeven dat de voorkeur zou moeten worden gegeven aan het intrekken van het beroep met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de loods van de buren ten opzichte van het berusten in de uitspraak van de rechtbank, teneinde de procedure definitief te beëindigen, is volgens de Afdeling onvoldoende voor het oordeel dat het college uitsluitend tot handhavend optreden is overgegaan om te bewerkstelligen dat appellanten het beroep dat bij de rechtbank aanhangig is met betrekking tot een omgevingsvergunning voor een loods van de buren zouden intrekken.
Commentaar
De Afdeling oordeelt uiteindelijk dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af diende te zien. Uiteindelijk slagen de appellanten er dus niet in om voldoende aannemelijk te maken dat (uitsluitend) tot handhaving is overgegaan om hen te bewegen het beroep ter zake de loods van de buren in te trekken. Was dat wel het geval dan was een overtreding van het verbod van detournement de pouvoir mogelijk wel aangenomen. Uit deze uitspraak volgt dat voor het bevoegd gezag voorzichtigheid geboden is als hangende een handhavingsprocedure gesprekken worden gevoerd over een (integrale) buitengerechtelijke oplossing.
Wilt u meer weten over handhaving? Neem contact op met Jasper Molenaar.
Gerelateerd
Fysieke leefomgeving