Bij brief van
10 maart 2014 heeft de Minister van VWS heeft de Tweede Kamer bericht dat zij nader onderzoek laat doen naar de mogelijkheden die de Mededingingswet (Mw) biedt voor samenwerking om zorgspecifieke belangen te waarborgen binnen de eerstelijnszorg.
De brief van de Minister
Aanleiding voor het onderzoek is een motie van Kamerleden Leijten (SP) en Dik-Faber (CU), waarin de Minister wordt verzocht of “ voor de eerstelijnszorg een uitzondering op de Mededingingswet mogelijk is, zoals vormgegeven in de beleidsregel mededinging en duurzaamheid.” Naar het oordeel van Leijten en Dik-Faber waren er bij de inkoop van huisartsenzorg namelijk conflicten ontstaan tussen huisartsen en zorgverzekeraars, waarbij huisartsen zich in verband met de Mededingingswet niet mochten verenigen.
Het kartelverbod uit artikel 6 lid 1 Mw verbiedt afspraken die het doel of het gevolg hebben dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt. Van het kartelverbod zijn slechts uitgezonderd afspraken waarvan de positieve gevolgen op basis van de in artikel 6 lid 3 Mw geformuleerde criteria opwegen tegen de merkbare concurrentiebeperkende effecten. Vooropgesteld moet worden dat de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid – anders dan door Leijten en Dik-Faber gesteld - geen specifieke uitzondering bevat maar daarentegen het toetsingskader schetst op grond waarvan duurzaamheidsafspraken in het kader van de wettelijke uitzondering op het kartelverbod door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) worden beoordeeld. De Minister laat daarom weten dat een specifieke wettelijke uitzondering voor de eerstelijnszorg waarschijnlijk ook niet aan de orde zal zijn maar dat zij zal onderzoeken of er zorgspecifieke belangen zijn aan te wijzen die door de ACM betrokken zouden kunnen worden bij de toepassing van de uitzondering op het kartelverbod. De verplichting voor de ACM om zulke belangen mee te wegen zou vervolgens eventueel kunnen worden vastgelegd in een beleidsregel waarin het kader wordt geschetst waarbinnen de ACM haar concrete individuele beoordeling kan maken. De minister laat weten dat zij de mogelijkheden zal onderzoeken.
Commentaar
Verduidelijking over rol van zorgspecifieke belangen bij de toepassing van het kartelverbod in de eerstelijnszorg is gewenst, al is het maar omdat de beperkte omvang van aanbieders veelal meebrengt dat zij niet over de middelen beschikken om over iedere individuele afspraak mededingingsrechtelijk advies in te winnen. Naast het feit dat uit angst voor het kartelverbod in de eerstelijnszorg wordt afgezien van volledig legitieme afspraken, ontstaat daarmee natuurlijk ook het risico dat het kartelverbod uit onwetendheid wordt overtreden. Hoewel de doelstelling van de Minister om de eerstelijnssector meer mededingingsrechtelijke houvast te bieden welkom is, moet op voorhand niet teveel van een eventuele beleidsregel worden verwacht. Zo heeft de invoering van de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid er tot op heden niet toe bijgedragen dat de ACM groen licht heeft gegeven voor duurzaamheidsafpraken. Zo heeft de ACM geoordeeld dat de afspraken over de sluiting van vervuilende kolencentrales noch de afspraken over “Kip van Morgen” van het kartelverbod kunnen worden uitgezonderd op grond van de wettelijke uitzondering. Ook als ten behoeve van de eerstelijnszorg een beleidsregel wordt aangenomen, zal het aan aanbieders zelf zijn om iedere concrete voorgenomen afspraak afzonderlijk mededingingsrechtelijk te (laten) beoordelen.
De Minister zal de Tweede Kamer na het zomerreces nader informeren over haar onderzoek: wordt vervolgd.
De brief van de Minister
Aanleiding voor het onderzoek is een motie van Kamerleden Leijten (SP) en Dik-Faber (CU), waarin de Minister wordt verzocht of “ voor de eerstelijnszorg een uitzondering op de Mededingingswet mogelijk is, zoals vormgegeven in de beleidsregel mededinging en duurzaamheid.” Naar het oordeel van Leijten en Dik-Faber waren er bij de inkoop van huisartsenzorg namelijk conflicten ontstaan tussen huisartsen en zorgverzekeraars, waarbij huisartsen zich in verband met de Mededingingswet niet mochten verenigen.
Het kartelverbod uit artikel 6 lid 1 Mw verbiedt afspraken die het doel of het gevolg hebben dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt. Van het kartelverbod zijn slechts uitgezonderd afspraken waarvan de positieve gevolgen op basis van de in artikel 6 lid 3 Mw geformuleerde criteria opwegen tegen de merkbare concurrentiebeperkende effecten. Vooropgesteld moet worden dat de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid – anders dan door Leijten en Dik-Faber gesteld - geen specifieke uitzondering bevat maar daarentegen het toetsingskader schetst op grond waarvan duurzaamheidsafspraken in het kader van de wettelijke uitzondering op het kartelverbod door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) worden beoordeeld. De Minister laat daarom weten dat een specifieke wettelijke uitzondering voor de eerstelijnszorg waarschijnlijk ook niet aan de orde zal zijn maar dat zij zal onderzoeken of er zorgspecifieke belangen zijn aan te wijzen die door de ACM betrokken zouden kunnen worden bij de toepassing van de uitzondering op het kartelverbod. De verplichting voor de ACM om zulke belangen mee te wegen zou vervolgens eventueel kunnen worden vastgelegd in een beleidsregel waarin het kader wordt geschetst waarbinnen de ACM haar concrete individuele beoordeling kan maken. De minister laat weten dat zij de mogelijkheden zal onderzoeken.
Commentaar
Verduidelijking over rol van zorgspecifieke belangen bij de toepassing van het kartelverbod in de eerstelijnszorg is gewenst, al is het maar omdat de beperkte omvang van aanbieders veelal meebrengt dat zij niet over de middelen beschikken om over iedere individuele afspraak mededingingsrechtelijk advies in te winnen. Naast het feit dat uit angst voor het kartelverbod in de eerstelijnszorg wordt afgezien van volledig legitieme afspraken, ontstaat daarmee natuurlijk ook het risico dat het kartelverbod uit onwetendheid wordt overtreden. Hoewel de doelstelling van de Minister om de eerstelijnssector meer mededingingsrechtelijke houvast te bieden welkom is, moet op voorhand niet teveel van een eventuele beleidsregel worden verwacht. Zo heeft de invoering van de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid er tot op heden niet toe bijgedragen dat de ACM groen licht heeft gegeven voor duurzaamheidsafpraken. Zo heeft de ACM geoordeeld dat de afspraken over de sluiting van vervuilende kolencentrales noch de afspraken over “Kip van Morgen” van het kartelverbod kunnen worden uitgezonderd op grond van de wettelijke uitzondering. Ook als ten behoeve van de eerstelijnszorg een beleidsregel wordt aangenomen, zal het aan aanbieders zelf zijn om iedere concrete voorgenomen afspraak afzonderlijk mededingingsrechtelijk te (laten) beoordelen.
De Minister zal de Tweede Kamer na het zomerreces nader informeren over haar onderzoek: wordt vervolgd.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun