Op 16 maart 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een nieuwe koers ingezet bij de beoordeling of partijen belanghebbende zijn in het omgevingsrecht. Aanleiding was de zaak over het besluit tot vergunningverlening aan attractiepark ‘Walibi Holland’ in Biddinghuizen (ABRvS 16 maart 2016,
ECLI:NL:RVS:2016:737). In deze zaak overweegt de Afdeling uitdrukkelijk dat zij vanaf deze uitspraak een ander criterium gaat hanteren om te beoordelen of een natuurlijk persoon belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot een omgevingsvergunning voor milieu.
Oud criterium
Tot de uitspraak van 16 maart beschouwde de Afdeling onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van een inrichting konden worden ondervonden als belanghebbende (denk aan een bedrijf dat door zijn werkzaamheden geur- en/of geluidhinder veroorzaakt op een perceel van een derde). Aannemelijk moest zijn dát milieugevolgen konden worden ondervonden; in welke mate was niet relevant (zie bijv. ABRvS 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:388; ABRvS 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3238; ABRvS 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:39).
Nieuw criterium
De uitspraak van 16 maart brengt verandering in deze lijn. Vanaf deze datum verlangt de Afdeling namelijk voor belanghebbendheid dat aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden als gevolg van een verleende omgevingsvergunning voor milieu. Dit bovendien naar objectieve maatstaven gemeten. Geheel nieuw is dit criterium niet. Deze maatstaf wordt al langer gebruikt voor de bepaling van belanghebbendheid bij de evenementenvergunning en bij het bestemmingsplan. Vanuit een oogpunt van gelijke toepassing van het belanghebbende-begrip in vergelijkbare situaties heeft de Afdeling de omgevingsvergunning voor milieu bij dit rijtje geschaard.
Gevolgen voor burgers
Eigenaren en bewoners die een verleende omgevingsvergunning voor milieu willen aanvechten, moeten in objectieve zin aantonen dat zij op hun percelen hinder van enige betekenis ondervinden. Welke eisen de Afdeling precies stelt aan het bewijs van ‘hinder van enige betekenis’ zal nog moeten blijken. Duidelijk is wel dat de gemiddelde burger niet beschikt over de kennis en kunde om bijvoorbeeld zijn stelling dat hij geluidhinder ‘van enige betekenis’ bij zijn woning ervaart als gevolg van een verleende omgevingsvergunning voor milieu, objectief te onderbouwen. Hiervoor zal de burger veelal deskundig advies moeten inwinnen. Dit leidt tot hogere proceskosten. De Afdeling lijkt met het nieuwe criterium de kring van belanghebbenden bij de omgevingsvergunning voor milieu te beperken. Wil de burger als belanghebbende worden aangemerkt, dan doet hij er goed aan om onderzoeksgegevens op tafel te leggen waaruit de aard en omvang van de hinder blijkt.
Wilt u meer weten over milieueffecten in relatie tot belanghebbendheid? Neem contact op met Jelmer Keur, advocaat sectie Overheid & Vastgoed.
Oud criterium
Tot de uitspraak van 16 maart beschouwde de Afdeling onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van een inrichting konden worden ondervonden als belanghebbende (denk aan een bedrijf dat door zijn werkzaamheden geur- en/of geluidhinder veroorzaakt op een perceel van een derde). Aannemelijk moest zijn dát milieugevolgen konden worden ondervonden; in welke mate was niet relevant (zie bijv. ABRvS 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:388; ABRvS 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3238; ABRvS 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:39).
Nieuw criterium
De uitspraak van 16 maart brengt verandering in deze lijn. Vanaf deze datum verlangt de Afdeling namelijk voor belanghebbendheid dat aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden als gevolg van een verleende omgevingsvergunning voor milieu. Dit bovendien naar objectieve maatstaven gemeten. Geheel nieuw is dit criterium niet. Deze maatstaf wordt al langer gebruikt voor de bepaling van belanghebbendheid bij de evenementenvergunning en bij het bestemmingsplan. Vanuit een oogpunt van gelijke toepassing van het belanghebbende-begrip in vergelijkbare situaties heeft de Afdeling de omgevingsvergunning voor milieu bij dit rijtje geschaard.
Gevolgen voor burgers
Eigenaren en bewoners die een verleende omgevingsvergunning voor milieu willen aanvechten, moeten in objectieve zin aantonen dat zij op hun percelen hinder van enige betekenis ondervinden. Welke eisen de Afdeling precies stelt aan het bewijs van ‘hinder van enige betekenis’ zal nog moeten blijken. Duidelijk is wel dat de gemiddelde burger niet beschikt over de kennis en kunde om bijvoorbeeld zijn stelling dat hij geluidhinder ‘van enige betekenis’ bij zijn woning ervaart als gevolg van een verleende omgevingsvergunning voor milieu, objectief te onderbouwen. Hiervoor zal de burger veelal deskundig advies moeten inwinnen. Dit leidt tot hogere proceskosten. De Afdeling lijkt met het nieuwe criterium de kring van belanghebbenden bij de omgevingsvergunning voor milieu te beperken. Wil de burger als belanghebbende worden aangemerkt, dan doet hij er goed aan om onderzoeksgegevens op tafel te leggen waaruit de aard en omvang van de hinder blijkt.
Wilt u meer weten over milieueffecten in relatie tot belanghebbendheid? Neem contact op met Jelmer Keur, advocaat sectie Overheid & Vastgoed.
Gerelateerd
Algemeen bestuursrecht