Dit oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder al in een zaak waarbij er tien arbeidsmigranten in een woning woonden en dit wordt nu herhaald in een uitspraak van 23 januari 2019 waarbij een eigenaar de woning bewoond met zijn zoon en vier andere personen aan wie hij kamers verhuurt.
Kamerverhuur
Het college besluit handhavend op te treden tegen dit - in hun ogen - met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Het college stelt zich op het standpunt dat ter plaatse één woning is toegestaan die bewoond mag worden door één huishouden. Verhuur aan vier afzonderlijke personen wordt niet beschouwd als één huishouden. De eigenaar denkt daar anders over en krijgt gelijk bij de Afdeling. Deze overweegt dat op het perceel de bestemming “wonen” rust. De voor “wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor (onder andere) wonen. Het begrip “wonen” is niet nader gedefinieerd in het bestemmingsplan. Woning is wel gedefinieerd en als definitie is opgenomen: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting en hoofdverblijf van een huishouden. Het gebruik van een woning voor de huisvesting van tijdelijke werknemers wordt in dit bestemmingsplan overigens wel expliciet uitgesloten.
Geen definitie; uiteenlopende woonvormen toegestaan
De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan in de planregel die de desbetreffende bestemmingsregeling bevat, geen relatie is gelegd tussen artikel 18.1 (de bestemming “wonen”) en de in artikel 1.136 van de planregels opgenomen definitie van het begrip "woning". Dit betekent dat de omschrijving van het begrip "woning" niet van betekenis is voor de uitleg van het begrip "wonen". Omdat het begrip "wonen" niet nader is gedefinieerd, dient aansluiting te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In het algemeen spraakgebruik dienen onder "wonen" diverse uiteenlopende vormen van huisvesting te worden begrepen. Daaronder valt ook het verhuren van kamers aan personen die niet tot het huishouden van de verhuurder behoren. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het verhuren van kamers aan personen die niet tot het huishouden van de eigenaar behoren, met uitzondering van de huisvesting van tijdelijke werknemers, niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Commentaar
Ook in deze zaak kan er dus niet handhavend worden opgetreden tegen het gebruik van woning. De begrippen “wonen” en “woning” zullen beide gedefinieerd moeten worden of er moet een relatie zijn gelegd tussen beide begrippen in het bestemmingsplan om bepaalde vormen van huisvesting te kunnen uitsluiten.
Heeft u vragen over de interpretatie van bestemmingsplannen of bestuursrechtelijke handhaving, neem contact op met Marleen Vermeulen.