In een recente
uitspraak van de rechtbank Overijssel in een kort geding tussen FC Twente en Grolsch is de eis van FC Twente afgewezen dat Grolsch lagere prijzen in rekening moet brengen voor bierleveringen. In de procedure heeft FC Twente zich onder meer tevergeefs beroepen op het feit dat het exclusieve afnamebeding waardoor FC Twente voor bierleveringen aan Grolsch is gebonden in strijd is met het kartelverbod.
De zaak
De exclusieve levering van bier maakt onderdeel uit van een overeenkomst waarin een samenstel van afspraken is opgenomen die tussen FC Twente en Grolsch zijn gemaakt in het kader van de ontwikkeling van het nieuwe stadion van FC Twente, de Grolschveste (Grolsch had tevens het recht verworven naamgever van het stadion te worden). Op basis van deze overeenkomst zou Grolsch marktconforme prijzen in rekening brengen waarop een (voor indicering vatbare) korting wordt gegeven van EUR 60,- per hectoliter die FC Twente afneemt. De (netto)prijs die FC Twente betaalt wordt daarmee samengesteld uit de bierprijs zoals vermeld op de prijslijsten van Grolsch (de bruto-bierprijs) verminderd met de overeengekomen bonus. FC Twente stelt dat de bruto-bierprijs weliswaar marktconform is, maar dat de netto-bierprijs dat allerminst is. Andere brouwers zouden namelijk bereid zijn om een hogere bonus aan te bieden. De rechtbank Overijssel stelt vast dat de door Grolsch in rekening gebrachte nettoprijzen voor de bierleveringen voortvloeien uit de overeenkomst en dat er geen beding is overeengekomen dat wijziging van de bonus gedurende de looptijd van de overeenkomst mogelijk maakt. FC Twente wordt door deze verplichtingen gebonden.
Het beroep van FC Twente op het kartelverbod om onder de exclusieve relatie met Grolsch uit te komen faalt eveneens. Uitgangspunt is dat een exclusieve afnameverplichting tussen niet-concurrerende ondernemingen geen concurrentiebeperkend doel heeft (dit kan anders zijn als die verplichting is aangegaan tussen (potentiële) concurrenten). In een dergelijke situatie is slechts sprake van een overtreding van het kartelverbod als de eisende partij kan aantonen dat het exclusieve afnamebeding daadwerkelijk concurrentieverstorende gevolgen heeft. Hij dient de door hem beweerde concurrentiebeperkende gevolgen te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad oordeelt de rechtbank dat het onvoldoende is als door de eiser uitsluitend “ summiere aanduidingen van relevante geografische en productmarkten worden gegeven en niet nader toegespitste stellingen worden betrokken omtrent percentages van respectieve marktaandelen op de desbetreffende markten. Daardoor wordt immers niet zonder meer voldoende inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden, zoals een zorgvuldige marktafbakening, de relevante marktstructuur en marktkenmerken, alsmede het daadwerkelijke functioneren van de relevante markt(en) en van het effect daarop van de gestelde inbreuken.” FC Twente had zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen moeten worden beoordeeld op een regionale markt voor (bier)consumptie tijdens grote sportevenementen. Daarvoor heeft zij echter geen nadere motivering gegeven. Bovendien heeft Grolsch aangevoerd dat eventuele gevolgen van de exclusieve afnameverplichting moeten worden beoordeeld op een landelijke horecamarkt. Indachtig deze tegengestelde stellingnames oordeelt de rechtbank Overijssel dat niet vaststaat op welke markt de exclusieve afnameverplichting invloed gevolgen zou kunnen hebben, laat staan of deze gevolgen mogelijk concurrentiebeperkend zouden zijn. FC Twente heeft derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het exclusieve afnamebeding een merkbare verstoring van de concurrentie op de relevante markt (en dus een schending van het kartelverbod) oplevert.
Slotopmerking
De uitspraak toont eens te meer aan dat het schier onmogelijk is om in een kort gedingprocedure een schending van het kartelverbod aan te tonen vanwege veronderstelde concurrentiebeperkende gevolgen van (een beding uit) een overeenkomst. Voor het bewijzen van mededingingsbeperkende gevolgen is namelijk een uitgebreide economische marktanalyse noodzakelijk, waarvoor de kort gedingprocedure (die juist ziet op snelle geschilbeslechting) zich niet leent. Als een overeenkomst een concurrentiebeperkend doel heeft, heeft een beroep op het kartelverbod in kort geding meer kans van slagen. Bij een evident mededingingsbeperkend doel is een uitgebreide economische analyse namelijk niet noodzakelijk om strijd met het kartelverbod aan te tonen.
De zaak
De exclusieve levering van bier maakt onderdeel uit van een overeenkomst waarin een samenstel van afspraken is opgenomen die tussen FC Twente en Grolsch zijn gemaakt in het kader van de ontwikkeling van het nieuwe stadion van FC Twente, de Grolschveste (Grolsch had tevens het recht verworven naamgever van het stadion te worden). Op basis van deze overeenkomst zou Grolsch marktconforme prijzen in rekening brengen waarop een (voor indicering vatbare) korting wordt gegeven van EUR 60,- per hectoliter die FC Twente afneemt. De (netto)prijs die FC Twente betaalt wordt daarmee samengesteld uit de bierprijs zoals vermeld op de prijslijsten van Grolsch (de bruto-bierprijs) verminderd met de overeengekomen bonus. FC Twente stelt dat de bruto-bierprijs weliswaar marktconform is, maar dat de netto-bierprijs dat allerminst is. Andere brouwers zouden namelijk bereid zijn om een hogere bonus aan te bieden. De rechtbank Overijssel stelt vast dat de door Grolsch in rekening gebrachte nettoprijzen voor de bierleveringen voortvloeien uit de overeenkomst en dat er geen beding is overeengekomen dat wijziging van de bonus gedurende de looptijd van de overeenkomst mogelijk maakt. FC Twente wordt door deze verplichtingen gebonden.
Het beroep van FC Twente op het kartelverbod om onder de exclusieve relatie met Grolsch uit te komen faalt eveneens. Uitgangspunt is dat een exclusieve afnameverplichting tussen niet-concurrerende ondernemingen geen concurrentiebeperkend doel heeft (dit kan anders zijn als die verplichting is aangegaan tussen (potentiële) concurrenten). In een dergelijke situatie is slechts sprake van een overtreding van het kartelverbod als de eisende partij kan aantonen dat het exclusieve afnamebeding daadwerkelijk concurrentieverstorende gevolgen heeft. Hij dient de door hem beweerde concurrentiebeperkende gevolgen te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad oordeelt de rechtbank dat het onvoldoende is als door de eiser uitsluitend “ summiere aanduidingen van relevante geografische en productmarkten worden gegeven en niet nader toegespitste stellingen worden betrokken omtrent percentages van respectieve marktaandelen op de desbetreffende markten. Daardoor wordt immers niet zonder meer voldoende inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden, zoals een zorgvuldige marktafbakening, de relevante marktstructuur en marktkenmerken, alsmede het daadwerkelijke functioneren van de relevante markt(en) en van het effect daarop van de gestelde inbreuken.” FC Twente had zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen moeten worden beoordeeld op een regionale markt voor (bier)consumptie tijdens grote sportevenementen. Daarvoor heeft zij echter geen nadere motivering gegeven. Bovendien heeft Grolsch aangevoerd dat eventuele gevolgen van de exclusieve afnameverplichting moeten worden beoordeeld op een landelijke horecamarkt. Indachtig deze tegengestelde stellingnames oordeelt de rechtbank Overijssel dat niet vaststaat op welke markt de exclusieve afnameverplichting invloed gevolgen zou kunnen hebben, laat staan of deze gevolgen mogelijk concurrentiebeperkend zouden zijn. FC Twente heeft derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het exclusieve afnamebeding een merkbare verstoring van de concurrentie op de relevante markt (en dus een schending van het kartelverbod) oplevert.
Slotopmerking
De uitspraak toont eens te meer aan dat het schier onmogelijk is om in een kort gedingprocedure een schending van het kartelverbod aan te tonen vanwege veronderstelde concurrentiebeperkende gevolgen van (een beding uit) een overeenkomst. Voor het bewijzen van mededingingsbeperkende gevolgen is namelijk een uitgebreide economische marktanalyse noodzakelijk, waarvoor de kort gedingprocedure (die juist ziet op snelle geschilbeslechting) zich niet leent. Als een overeenkomst een concurrentiebeperkend doel heeft, heeft een beroep op het kartelverbod in kort geding meer kans van slagen. Bij een evident mededingingsbeperkend doel is een uitgebreide economische analyse namelijk niet noodzakelijk om strijd met het kartelverbod aan te tonen.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun