Ondernemingen die de mededingingsbepalingen uit het EU-Werkingsverdrag overtreden, komen niet in aanmerking voor een boetevermindering als zij een Compliance programma hanteren. Op 25 oktober jl heeft Joaquin Almunia -mededingingscommissaris van de Europese Commissie- dit laten weten in een
speech voor
Business Europe en de
Amerikaanse Kamer van Koophandel .
Almunia baseert zijn stelling op twee grondslagen. In de eerste plaats blijkt uit het feit dat de mededingingsregels worden overtreden juist dat het compliance programma van de betreffende onderneming niet werkt. Door het compliance programma in dat geval als boeteverlagende factor aan te merken, wordt ‘window dressing’ beloond. Als tweede argument noemt Almunia dat kleine ondernemingen worden benadeeld ten opzicht van grote ondernemingen op het moment dat het hanteren van een compliance programma boeteverlagend werkt. Het zijn volgens Almunia voornamelijk grote ondernemingen die in staat zijn om de kosten te dragen die het implementeren en instandhouden van een compliance programma meebrengen.
Het is nog niet duidelijk of de NMa het beleid van de Commissie zal volgen. Voorafgaand aan de speech van Almunia werd in ieder geval rekening gehouden met het feit dat de NMa -onder omstandigheden- wel degelijk acht slaat op een geïmplementeerd compliance programma bij het vaststellen van de boete na een overtreding van de Mededingingswet. De heer A.W. Kist (toenmalig directeur-generaal van de NMa) stelde in 2002 bijvoorbeeld dat “het hanteren van een werkend bedrijfscontrolesysteem met scherpe interne procedures om naleving van de Mededingingswet te bevorderen zal worden opgevat als een substantiële boeteverlagende factor” (Bijdrage symposium “met de rug naar de toekomst”).
De zienswijze van de Commissie maakt een compliance programma uiteraard allerminst zinledig. Ondernemingen hanteren immers juist een compliance programma om te voorkomen dat de relevante regelgeving wordt overtreden. Als de regels onverhoopt toch worden overtreden maakt het programma daarnaast snelle interne detectie mogelijk, waardoor de onderneming mogelijk clementie kan vragen.
Almunia baseert zijn stelling op twee grondslagen. In de eerste plaats blijkt uit het feit dat de mededingingsregels worden overtreden juist dat het compliance programma van de betreffende onderneming niet werkt. Door het compliance programma in dat geval als boeteverlagende factor aan te merken, wordt ‘window dressing’ beloond. Als tweede argument noemt Almunia dat kleine ondernemingen worden benadeeld ten opzicht van grote ondernemingen op het moment dat het hanteren van een compliance programma boeteverlagend werkt. Het zijn volgens Almunia voornamelijk grote ondernemingen die in staat zijn om de kosten te dragen die het implementeren en instandhouden van een compliance programma meebrengen.
Het is nog niet duidelijk of de NMa het beleid van de Commissie zal volgen. Voorafgaand aan de speech van Almunia werd in ieder geval rekening gehouden met het feit dat de NMa -onder omstandigheden- wel degelijk acht slaat op een geïmplementeerd compliance programma bij het vaststellen van de boete na een overtreding van de Mededingingswet. De heer A.W. Kist (toenmalig directeur-generaal van de NMa) stelde in 2002 bijvoorbeeld dat “het hanteren van een werkend bedrijfscontrolesysteem met scherpe interne procedures om naleving van de Mededingingswet te bevorderen zal worden opgevat als een substantiële boeteverlagende factor” (Bijdrage symposium “met de rug naar de toekomst”).
De zienswijze van de Commissie maakt een compliance programma uiteraard allerminst zinledig. Ondernemingen hanteren immers juist een compliance programma om te voorkomen dat de relevante regelgeving wordt overtreden. Als de regels onverhoopt toch worden overtreden maakt het programma daarnaast snelle interne detectie mogelijk, waardoor de onderneming mogelijk clementie kan vragen.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun