Kring van overtreders van de zorgplicht ex artikel 13 Wet bodembescherming

4 januari 2018, laatst geüpdatet 11 september 2024
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 20 december 2017 (ECLI:NL:RvS:2017:3484)Volgens de zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is eenieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in artikel 6 t/m 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verontreiniging of aantasting te v...
Robert Rijpstra 
Robert Rijpstra 
Advocaat - Partner
In dit artikel
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 20 december 2017 ( ECLI:NL:RvS:2017:3484)

Volgens de zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is eenieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in artikel 6 t/m 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien de verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Eerder heeft de Afdeling in de uitspraak d.d. 6 augustus 2014 ( ECLI:NL:RvS:2014:2978) overwogen dat om als overtreder van artikel 13 van de Wet bodembescherming te worden aangemerkt, het noodzakelijk is dat degene handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 6 t/m 11 van de Wet bodembescherming. Daarbij geldt niet dat het alleen gaat om degene die zelf de bedoelde handelingen heeft verricht, maar ook handelingen die aan hem kunnen worden toegerekend omdat deze bijvoorbeeld voor hem, ten behoeve van hem of onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht. Daarmee heeft de Afdeling geïntroduceerd het begrip toerekening om te bepalen of iemand als overtreder ex artikel 13 Wet bodembescherming kan worden aangemerkt.

In de casus van de onderhavige zaak ging het om twee erfgenamen die een perceel hadden georven met een verontreinigde bodem. Het betreft een verontreiniging door de restanten van de woning die vóór 1987 was afgebrand en achter op het perceel was gestort. Een van de erfgenamen heeft in 2014 deze verontreiniging verplaatst en verwerkt/opgeslagen in een aarden wal. Artikel 6 van de Wet bodembescherming ziet op dit handelen.

Gedeputeerde Staten van Drenthe spreken de beide erfgenamen aan. De erfgename die niets van doen heeft gehad met de verplaatsing van de verontreiniging in de aarden wal stelt zich op het standpunt dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder in de zin van artikel 13.

De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat deze erfgename zelf geen handelingen, dus ook geen handelingen als bedoeld in artikel 6, op het perceel heeft verricht. Naar het oordeel van de Afdeling had deze erfgename ook anderszins geen betrokkenheid bij de door het college op het perceel aangetroffen verontreiniging, waardoor de verrichte handelingen aan haar zouden kunnen worden toegerekend. Dat deze erfgename haar mede-erfgenaam heeft gesommeerd het puin op het perceel op te ruimen, acht de Afdeling onvoldoende voor dat oordeel. Er was slechts sprake van een in algemene bewoordingen geformuleerde sommatie dat het puin op het perceel moest worden opgeruimd. Er was niet gebleken dat deze erfgename op enige wijze betrokken is geweest bij het afgraven van de restanten van de woning op de oude locatie, het verplaatsen van de grond en het puin en het oprichten van de aarden wal. De Afdeling betrekt daarbij het deze erfgename juist heeft aangegeven dat het puin op een deugdelijke manier moest worden opgeruimd. Dat deze erfgename het bedrag dat door het door haar mede-erfgenaam ingeschakelde bedrijf was gefactureerd heeft voorgeschoten, leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie: de bestendige lijn van de Afdeling dat de overtreder van artikel 13 niet alleen degene is die de handeling feitelijk heeft verricht maar ook degene aan wie de handelingen kunnen worden toegerekend, is hier enigszins mee beperkt. Het blijft telkens vrij casuïstisch om te beoordelen of er sprake is van een overtreder in de zin van artikel 13 Wet bodembescherming wegens toerekening.

Gerelateerd

Verhuurders opgelet! De Wet betaalbare huur is in werking getreden

In een eerder artikel informeerden we u over de hoofdlijnen van de Wet betaalbare huur die vanaf 1 juli 2024 in werking is getreden. Deze wet heeft als doel de...

Advies aan de Hoge Raad dat huurprijswijzigingsbeding niet oneerlijk is

Er gloort licht voor verhuurders! Enige tijd geleden heeft de rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de indexatiebedingen in...

Tijdelijke huurovereenkomsten afgeschaft behalve voor deze groepen

Per 1 juli 2024 is de Wet vaste huurcontracten en het daarbij behorende Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten in werking getreden. Daarmee...

Wet betaalbare huur aangenomen en van kracht vanaf 1 juli 2024!

Op 25 juni 2024 heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met de Wet betaalbare huur. Daarmee is de inwerkingtreding van de wet op 1 juli 2024 een feit. De gevolgen...

Regeling tegemoetkoming herplaatsing flexwoningen 2024–2029

Flexwoningen bieden een snelle oplossing voor het woningtekort in Nederland. Het tijdelijke karakter maakt investeerders echter huiverig vanwege onzekerheid...

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over oneerlijk (proces)kostenbeding

Eerder schreven we u al over de mogelijke gevolgen van de uitspraken waarin werd geoordeeld dat de overeengekomen huurverhogingsbedingen bij woonruimte...
No posts found