Geldt een kortere redelijke termijn tot nakoming in ingebrekestelling na eerder gestelde termijnen of sommaties?

18 oktober 2019, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
De Hoge Raad wees vorige week een bruikbaar arrest over de redelijkheid van de termijn tot nakoming die in een ingebrekestelling gehanteerd dient te worden. De Hoge Raad overweegt dat bij het oordeel over de redelijkheid van de lengte van die termijn, ook eerder gestelde termijnen en eerdere sommaties meewegen. Een en ander heeft tot gevolg dat eerder gestelde termijnen voor nakoming kunnen betekenen dat een in een ingebrekestelling gestelde termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet al eerder een termijn voor nakoming was gesteld of daartoe was gesommeerd. Ook de omstandigheden dat die eerdere termijnen geen fataal karakter hadden of dat de eerdere sommaties niet aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeden, staan daaraan niet in de weg. Dit arrest van de Hoge Raad is daarmee van grote betekenis voor IT-geschillen.
Sven Wakker
Sven Wakker
Advocaat - Senior
In dit artikel

Wat was er aan de hand?

In deze gaat het kort gezegd om de vraag of een hoofdaannemer, na een periode van discussie en correspondentie met de onderaannemer over de termijn en de kwaliteit van de nakoming door de onderaannemer, het recht had om de overeenkomst met de onderaannemer te ontbinden, of dat de hoofdaannemer dit recht niet had omdat de onderaannemer nog niet in verzuim verkeerde. De vaststelling dat sprake is van verzuim is immers van groot juridisch belang. Zonder verzuim kan een overeenkomst niet worden ontbonden of kan geen vergoeding worden gevorderd van de schade die het gevolg is van die tekortkoming.

Zowel de rechtbank als hof komt dan ook tot het oordeel dat de buitengerechtelijke ontbinding door de hoofdaannemer prematuur was, omdat de geboden laatste termijn tot nakoming in de ingebrekestelling onredelijk kort was en het uitblijven van (re)actie binnen de gestelde termijn niet in verzuim resulteerde.

Redelijke termijn voor nakoming in ingebrekestelling

Op grond van artikel 6:82 BW moet een ingebrekestelling een schriftelijke aanmaning zijn waarin aan de schuldenaar een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld. Het betreft een laatste (reëele) kans voor de schuldenaar om alsnog deugdelijk te presteren. Als de schuldenaar niet aan de aanmaning voldoet, treedt het verzuim in.

De redelijke termijn in de ingebrekestelling is daadwerkelijk een redelijke termijn, niet standaard 14 of 30 dagen wat in de praktijk vaak wordt gedacht. Maar wat is dan een redelijke lengte van de termijn? Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad overweegt in dit recente arrest dat bij het oordeel over de redelijkheid van die termijn, de tijd dient te worden betrokken die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. Aldus de Hoge Raad:

(…) dient bij het oordeel over de redelijkheid van de lengte van de termijn die aan de schuldenaar voor nakoming wordt gegeven, de tijd te worden betrokken die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. Daarbij geldt dat het de schuldenaar in de meeste gevallen niet vrijstaat om te wachten met de voorbereidende handelingen tot hij aangemaand wordt. Dit betekent dat termijnen die eerder zijn gesteld en het eerder door de schuldeiser sommeren van de schuldenaar, van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de redelijkheid van de in een aanmaning gestelde termijn. Dat de schuldeiser voorafgaand aan de aanmaning termijnen heeft gesteld of de schuldenaar heeft gesommeerd, kan meebrengen dat de in de aanmaning gestelde termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet al eerder een termijn was gesteld of gesommeerd.

Interessant is dat de Hoge Raad nu overweegt dat ook als de eerder gestelde termijn en sommaties geen fataal karakter hadden of niet aan de wettelijke vereisten van een ingebrekestelling voldeden, de termijn voor nakoming in de ingebrekestelling kan worden verkort:

De omstandigheden dat die eerdere termijnen geen fataal karakter hadden en dat de eerdere sommaties niet aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeden, staan niet eraan in de weg dat zij kunnen leiden tot verkorting van de termijn die de schuldenaar bij een daarop volgende aanmaning moet worden gegeven om na te komen, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar in verzuim komt.

Redelijke termijn bij verzuim zonder ingebrekestelling

De Hoge Raad schenkt ook aandacht aan de redelijke termijn bij verzuim zonder ingebrekestelling (vgl. art. 6:83 BW), nu de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het verzuim van de schuldenaar ook intreedt indien de schuldenaar niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen na te komen. De Hoge Raad overweegt als volgt:

Omdat art. 6:83 BW geen limitatieve opsomming behelst van de gevallen waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar ook de redelijkheid en billijkheid hierbij een rol kunnen spelen, kunnen de omstandigheden van het geval met zich brengen dat het verzuim van de schuldenaar ook intreedt indien de schuldenaar niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen dat hij binnen een gestelde, eveneens redelijke, termijn zal nakomen, of om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij door de schuldeiser omschreven gebreken in de uitvoering van de overeenkomst zal herstellen.

Wat in dat verband dan een redelijke termijn voor de uitlating van de schuldenaar is, hangt vervolgens af van de omstandigheden. Daarbij kan mede een rol spelen of de gestelde termijn gebruikelijk is in de branche waarin partijen actief zijn.

Bij het bepalen van de eisen die in dit verband aan de reactie van de schuldenaar mogen worden gesteld, is het onder meer van belang hoe concreet de schuldeiser de te herstellen gebreken heeft aangeduid en hoe specifiek hij heeft aangedrongen op een mededeling van de schuldenaar. Bij de beoordeling of de schuldeiser uit de reactie van de schuldenaar, of uit het uitblijven daarvan, heeft mogen afleiden dat de schuldenaar niet of niet tijdig behoorlijk zou nakomen, kunnen ook latere feiten en omstandigheden van belang zijn.

Tot slot

Op grond van dit arrest dient bij het oordeel over de redelijkheid van de lengte van een termijn tot nakoming, de tijd te worden betrokken die de schuldenaar voor de desbetreffende aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. Dit betekent dat het feit dat de schuldeiser voorafgaand aan de aanmaning termijnen heeft gesteld of de schuldenaar heeft gesommeerd – ook als deze geen fataal karakter hadden of niet aan de eisen van een ingebrekestelling voldeden, kan meebrengen dat de in de aanmaning gestelde termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet al eerder een termijn was gesteld of was gesommeerd.

En juist dit laatste is zeer interessant voor IT-geschillen, waarbij het vaak zo is dat afnemers gedurende het IT-project al meermaals klagen over het niet nakomen van bepaalde verplichtingen van de leverancier of het overschrijden van termijnen voor oplevering van (onderdelen van) het IT-systeem, waarbij de leverancier al veelvuldig herkansingen geboden worden. Daarbij leert de praktijk eveneens vaak dat ten onrechte geen ingebrekestelling wordt verstuurd als dat wel had gemoeten of er een ingebrekestelling wordt verstuurd die niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Dit arrest vereenvoudigt voor deze geschillen de juridische puzzel van ontbinding, ingebrekestelling en verzuim.