De omgevingsvisie is een samenhangend strategisch plan over de fysieke leefomgeving. In een omgevingsvisie wordt bepaald hoe de taken van een bestuursorgaan worden ingevuld en worden de verdere ambities voor de lange termijn geformuleerd. Artikel 3.1 van de Omgevingswet biedt de juridische grondslag voor de omgevingsvisie. Op grond van deze bepaling zijn gemeenten (lid 1), provincies (lid 2) en de Staat (lid 3) verplicht om één omgevingsvisie vast te stellen.
Artikel 3.2 Omgevingswet stelt eisen aan de inhoud van de omgevingsvisie. De omgevingsvisie geeft een beschrijving van de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving (a), gaat in op de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming en het behoud van het grondgebied (b) en de hoofdzaken van het te voeren beleid op alle relevante terreinen van de fysieke leefomgeving (c). Daarmee bestrijkt de omgevingsvisie de hele breedte van de fysieke leefomgeving zoals bedoeld in de Omgevingswet: van water, milieu, natuur en landbouw tot verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed.
Bij het opstellen van de omgevingsvisie dient het bestuursorgaan rekening te houden met de in artikel 3.3 Omgevingswet genoemde beginselen: het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Deze beginselen zijn overgenomen uit het milieubeleid van de Europese Unie, maar hebben in het Nederlandse omgevingsrecht een bredere uitwerking gekregen omdat de Omgevingswet méér omvat dan alleen het milieu.
Van structuurvisie naar omgevingsvisie
Met de introductie van de omgevingsvisie verdwijnen de huidige sectorale plannen, zoals de structuurvisie, de natuurvisie, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en het waterplan. Onder de Omgevingswet is er één omgevingsvisie waarin het langetermijnbeleid van de gemeente is opgenomen. Dit is géén samenvatting van de sectorale beleidsvisies, maar een integrale afweging van de fysieke leefomgeving. Daarmee heeft de omgevingsvisie een bredere reikwijdte dat de huidige structuurvisie, die alleen ziet op aspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De brede reikwijdte wil niet zeggen dat alle onderwerpen in detail moeten worden uitgewerkt: gelet op artikel 3.2 Omgevingswet kunnen de gewenste kwaliteiten en functies op hoofdlijnen worden beschreven.
Net zoals de huidige structuurvisie is de omgevingsvisie vormvrij en zelfbindend. Alleen de bestuursorganen die de omgevingsvisie hebben vastgesteld zijn eraan gebonden. Bestuursorganen moeten echter ook rekening houden met de regels uit omgevingsvisies die door andere (hogere) bestuursorganen zijn opgesteld, zoals de nationale en provinciale omgevingsvisie(s). Gelet op het zelfbindende karakter staat er geen beroep open tegen het besluit tot vaststelling van de omgevingsvisie. Wel moeten de vaststellende bestuursorganen zorg dragen voor inspraak en voorbereiding conform afdeling 3.4 van de Awb. Participatie is daarbij een belangrijk onderdeel.
Participatie
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen moeten vroegtijdig bij de vaststelling van de omgevingsvisie worden betrokken. Dit volgt uit artikel 10.7 van het Omgevingsbesluit. In de vorm van een motiveringsplicht dient het vaststellende bestuursorgaan in de omgevingsvisie aan te geven hoe zij de publieksparticipatie heeft uitgevoerd en wat de resultaten daarvan zijn. Participatie is geen sluitstuk, maar de start van de visieontwikkeling. Het betreft juist het betrekken van partijen bij het besluitvormingsproces, voordat de formele besluitvorming van start gaat. Na de participatie wordt een ontwerp omgevingsvisie ter inzage gelegd, waartegen door eenieder zienswijzen kunnen worden ingediend.
Verhouding met het programma
Bestuursorganen kunnen een programma opstellen met beleid en maatregelen. De omgevingsvisie vormt daarvoor de basis. Indien de omgevingsvisie globaal wordt gehouden, dan kunnen bestuursorganen het beleid verder uitwerken in programma’s. De omgevingsvisie kan ook juist een meer uitgewerkte visie zijn, waardoor er met minder programma’s gewerkt kan worden. In het volgende artikel van deze reeks komt het programma aan bod.
Datum inwerkingtreding
Een omgevingsvisie voor gemeenten moet worden vastgesteld voor 1 januari 2025. Na vaststelling geldt de omgevingsvisie voor onbepaalde tijd. Het idee is dat de omgevingsvisie tussentijds kan worden aangepast als dat nodig is.
Meer weten?
Wilt u meer weten? Neem dan contact op met Joyce de Bruijn, Jeroen Niederer of een van de andere specialisten omgevingsrecht van Dirkzwager.