In deze bijdrage zal na een algemene inleiding een uitspraak worden behandeld van de kort geding rechter te Rotterdam van 30 maart 2016 over een duurovereenkomst tot productie en levering van droge soepen die uiteindelijk bestemd zijn voor doorlevering aan Heinz (
ECLI:NL:RBROT:2016:2467). De afnemer ‘Continental Foods Belgium’ heeft de overeenkomst met haar producent en leverancier ‘Intertaste’ met inachtneming van de contractuele bepalingen opgezegd. Intertaste stelt dat de reden voor opzegging is dat de afnemer de productie van droge soepen in eigen beheer wenst te nemen (‘insourcing’) en dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De producent Intertaste vraagt de kort geding rechter de afnemer te verbieden de overeenkomst op te zeggen. De kort geding rechter laat zich vervolgens uit over de vraag of de redelijkheid en billijkheid deze opzegging in de weg staat.
In Nederland hechten we in commerciële handelscontracten veel waarde aan contractsvrijheid. Dit houdt in dat de partijen die een overeenkomst met elkaar aangaan, het in principe vrij staat om in de overeenkomst op te nemen wat zij willen (dit is anders voor bijvoorbeeld arbeids- en huurovereenkomsten). Uiteraard mogen de bepalingen van de overeenkomst niet in strijd zijn met de wet of de goede zeden, zo bepaalt artikel 3:40 van ons Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Op dit wetsartikel na bevat het BW voor het overgrote deel ‘regelend recht’. Dit betekent dat wanneer partijen over een specifiek onderwerp geen afspraken hebben gemaakt de wet bepaalt welke regels er van toepassing zijn. Het BW schrijft bijvoorbeeld vanuit die regelende functie voor onder welke omstandigheden een overeenkomst ontbonden mag worden, aan welke voorwaarden men dan moet voldoen en welke schade mogelijk voor vergoeding in aanmerking komt. Partijen mogen dit in hun contract echter anders en concreter invullen dan hoe de wet het regelt.
Als niets anders is overeengekomen mag een overeenkomst in de regel alleen worden beëindigd wanneer een partij zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt, ook wel ‘wanprestatie’ genoemd. Het uitganspunt is dat de wanpresterende partij dan wel eerst in gebreke moet worden gesteld en van zijn wederpartij dus een ‘herkansing’ moet krijgen om zijn verplichtingen alsnog binnen een redelijke termijn na te komen. Doet hij dit niet, dan kan de overeenkomst worden ontbonden en is de wanpresterende partij tevens verplicht om schadevergoeding te betalen, tenzij de niet nakoming te wijten is aan overmacht.
Het BW kent geen regels over beëindiging van de overeenkomst zonder dat er sprake is van wanprestatie. Mogen partijen dan niet ‘gewoon’ van elkaar af? Zonder dat er sprake is van wanprestatie, maar omdat een partij simpelweg niet meer wil, het tussen partijen niet ‘klikt’ of omdat een partij andere plannen heeft? Deze vraag doet zich veel voor bij duurovereenkomsten, waarbij partijen zich hebben verbonden om een langere tijd met elkaar samen te werken of wanneer dit in de praktijk zo gebleken is. Omdat de wet over deze vorm van beëindiging (‘opzegging’) niets heeft bepaald is het aan partijen zelf om dit met elkaar overeen te komen. De meeste duurovereenkomsten bevatten dan ook een opzeggingsbepaling waar veelal een opzegtermijn aan is verbonden. Is er niets in de overeenkomst bepaald, dan is het niet eenvoudig om vast te stellen of en onder welke omstandigheden een partij de overeenkomst mag beëindigen. Volgens de Hoge Raad kan een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan in beginsel worden opgezegd. Wel kunnen de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat voor de opzegging een voldoende zwaarwegende opzeggingsgrond vereist is, er een opzegtermijn in acht moet worden genomen en/of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Over dit onderwerp is veel geprocedeerd en het valt buiten het bestek van dit artikel om uitvoerig op deze rechtspraak in te gaan.
In dit artikel wil ik namelijk juist nader ingaan op de volgende vraag. Er vanuit gaande dat partijen met elkaar wèl een opzegtermijn zijn overeengekomen, kan opzegging volgens deze termijn dan alsnog ‘ongeldig’ zijn? Het eeuwenoude juridische antwoord ‘dit hangt af van de omstandigheden van het geval’ gaat ook hier weer op. In Nederland speelt naast de contractsvrijheid ook de redelijkheid en billijkheid een grote rol. Rechters kunnen de redelijkheid en billijkheid aanwenden om een contract aan te vullen voor de gevallen een bepaling ontbreekt, maar de redelijkheid en billijkheid kan ook worden aangewend om de werking van een contractueel beding te beperken.
In de hierboven genoemde casus Intertaste/Continental Food Belgium deed Intertaste een beroep op deze zogenaamde beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
De feiten zijn als volgt.
Intertaste (formeel bestaande uit twee vennootschappen) is een producent van droge soepen. Tussen Intertaste en (de rechtsvoorganger van) Continental Food Belgium (‘CF Belgium’) zijn in 2010 een aantal overeenkomsten tot stand gekomen ter zake de overname door Intertaste van een fabriek en de daarmee verbonden onderneming in Utrecht. De totstandkoming van deze overeenkomsten vloeide voort uit een tender van Heinz voor de productie van droge soepen en de omstandigheid dat zowel Intertaste als CF Belgium afzonderlijk op die tender tevergeefs hadden ingeschreven, waarna zij op suggestie van Heinz een samenwerking tot stand hebben gebracht zodat zij alsnog de tender van Heinz hebben verkregen.
Een van de in dit kader gesloten overeenkomsten betreft de Contract Manufacturing Agreement (‘CMA’). De CMA kent een opzegregeling “for any or no reason” met een opzegtermijn van 12 maanden. Daarnaast bepaalt de overeenkomst in het kader van deze beëindig dat Intertaste na beëindiging verplicht is om mee te werken aan de overgang van de productie aan een opvolgend leverancier, waaronder mogelijk ook CF Belgium zelf.
In onderhandelingen heeft Intertaste voorgesteld dat in de CMA een verbod voor CF Belgium zou worden opgenomen om op enig moment weer zelf de productie van droge soepen ter hand te nemen (‘insourcing’). CF Belgium heeft dit voorstel van de hand gewezen. Zij heeft hierbij aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk lijkt dat CF Belgium de productie weer (terug) in eigen zal nemen, maar dat zij niet beperkt wil worden in mogelijke overnames waarbij je, zoals CF Belgium aangeeft “soms niet van te voren kunt zien wat er mee komt”.
Het door Intertaste voorgestelde verbod is uiteindelijk niet in de overeenkomst opgenomen. Uit de uitspraak kan worden opgemaakt dat (de rechtsvoorganger van) CF Belgium wel is overgenomen (door CF Belgium). Deze overnemende partij wilde de soepen kennelijk wel weer zelf in productie nemen. Intertaste ging er door de bovengenoemde aangegeven “onwaarschijnlijkheid” kennelijk vanuit dat dit voorbehoud zich niet zou verwezenlijken.
De kort geding rechter hecht in zijn oordeel veel waarde aan de professionaliteit van partijen. De rechter zegt hierover het volgende:
“Van belang is in de eerste plaats dat de CMA moet worden beschouwd als een commercieel contract tussen professioneel opererende partijen, over de tekst waarvan (…) langdurig en met bijstand van juristen overleg is gevoerd. De tekst van de overeenkomst die door partijen uiteindelijk is geaccordeerd bepaalt met zoveel woorden dat de opzegging “may be given for any or no reason in the notifying party’s sole discretion” (…). Dit wijst erop dat partijen de mogelijkheid onder ogen hebben gezien om te bepalen dat een opzegging slechts rechtsgeldig kon geschieden in bepaalde omstandigheden maar dat zij ervoor hebben gekozen een opzegging mogelijk te maken wegens ongeacht welke reden.”
De rechter gaat vervolgens ook nog in op de onderhandelingen en dat Intertaste er bewust voor heeft gekozen het contract te ondertekenen, zonder het verbod op ‘insourcing’ daarin op te nemen. Sterker nog, in het artikel omtrent beëindiging staat juist beschreven dat Intertaste zal meewerken aan de overgang van de productie naar een opvolgend producent, ook al zou dat CF Belgium zelf zijn. De rechter komt aldus tot de volgende conclusie:
“In deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank voorshands van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de wens om droge soepen zelf te gaan produceren maakt dat de opzegging door CF Belgium naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat (de voorganger van) CF Belgium bij het aangaan van de overeenkomst niet de verwachting had zelf weer droge soepen te willen gaan produceren, maakt dit niet anders. Dit laat immers onverlet dat partijen uitdrukkelijk hebben gekozen voor de mogelijkheid om de overeenkomst om welke reden ook op te zeggen alsmede voor het niet in de overeenkomst opnemen van een verbod tot ‘insourcing’.”
Helaas verschaffen uitspraken als deze nooit inzicht in het hele verhaal. Maar men kan zich voorstellen dat Intertaste in het kader van de overname van de fabriek forse investeringen heeft gedaan en dat het voor haar vervolgens ‘zuur’ is dat haar toenmalige contractspartij weliswaar niet voornemens was de productie terug in eigen beheer te nemen, maar de partij die haar overnam kennelijk wel. Intertaste ging uit van een ander toekomstbeeld dan dat werkelijkheid werd. De les die hieruit geleerd kan worden is dat altijd goed opgeschreven wordt onder welke omstandigheden een overeenkomst kan worden opgezegd. Hier hangt uiteraard nauw mee samen onder welke omstandigheden men bereid is de overeenkomst met elkaar aan te gaan. Beschrijf deze ook! Uit deze uitspraak blijkt dat des te meer omstandigheden je aan kan halen voor de onderbouwing van een bepaald standpunt, des te groter de kans op succes is. Als de omstandigheden in deze casus net iets anders waren geweest, had het “redelijkheid en billijkheidsballetje” zomaar eens de andere kant op kunnen rollen.
In Nederland hechten we in commerciële handelscontracten veel waarde aan contractsvrijheid. Dit houdt in dat de partijen die een overeenkomst met elkaar aangaan, het in principe vrij staat om in de overeenkomst op te nemen wat zij willen (dit is anders voor bijvoorbeeld arbeids- en huurovereenkomsten). Uiteraard mogen de bepalingen van de overeenkomst niet in strijd zijn met de wet of de goede zeden, zo bepaalt artikel 3:40 van ons Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Op dit wetsartikel na bevat het BW voor het overgrote deel ‘regelend recht’. Dit betekent dat wanneer partijen over een specifiek onderwerp geen afspraken hebben gemaakt de wet bepaalt welke regels er van toepassing zijn. Het BW schrijft bijvoorbeeld vanuit die regelende functie voor onder welke omstandigheden een overeenkomst ontbonden mag worden, aan welke voorwaarden men dan moet voldoen en welke schade mogelijk voor vergoeding in aanmerking komt. Partijen mogen dit in hun contract echter anders en concreter invullen dan hoe de wet het regelt.
Als niets anders is overeengekomen mag een overeenkomst in de regel alleen worden beëindigd wanneer een partij zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt, ook wel ‘wanprestatie’ genoemd. Het uitganspunt is dat de wanpresterende partij dan wel eerst in gebreke moet worden gesteld en van zijn wederpartij dus een ‘herkansing’ moet krijgen om zijn verplichtingen alsnog binnen een redelijke termijn na te komen. Doet hij dit niet, dan kan de overeenkomst worden ontbonden en is de wanpresterende partij tevens verplicht om schadevergoeding te betalen, tenzij de niet nakoming te wijten is aan overmacht.
Het BW kent geen regels over beëindiging van de overeenkomst zonder dat er sprake is van wanprestatie. Mogen partijen dan niet ‘gewoon’ van elkaar af? Zonder dat er sprake is van wanprestatie, maar omdat een partij simpelweg niet meer wil, het tussen partijen niet ‘klikt’ of omdat een partij andere plannen heeft? Deze vraag doet zich veel voor bij duurovereenkomsten, waarbij partijen zich hebben verbonden om een langere tijd met elkaar samen te werken of wanneer dit in de praktijk zo gebleken is. Omdat de wet over deze vorm van beëindiging (‘opzegging’) niets heeft bepaald is het aan partijen zelf om dit met elkaar overeen te komen. De meeste duurovereenkomsten bevatten dan ook een opzeggingsbepaling waar veelal een opzegtermijn aan is verbonden. Is er niets in de overeenkomst bepaald, dan is het niet eenvoudig om vast te stellen of en onder welke omstandigheden een partij de overeenkomst mag beëindigen. Volgens de Hoge Raad kan een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan in beginsel worden opgezegd. Wel kunnen de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat voor de opzegging een voldoende zwaarwegende opzeggingsgrond vereist is, er een opzegtermijn in acht moet worden genomen en/of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Over dit onderwerp is veel geprocedeerd en het valt buiten het bestek van dit artikel om uitvoerig op deze rechtspraak in te gaan.
In dit artikel wil ik namelijk juist nader ingaan op de volgende vraag. Er vanuit gaande dat partijen met elkaar wèl een opzegtermijn zijn overeengekomen, kan opzegging volgens deze termijn dan alsnog ‘ongeldig’ zijn? Het eeuwenoude juridische antwoord ‘dit hangt af van de omstandigheden van het geval’ gaat ook hier weer op. In Nederland speelt naast de contractsvrijheid ook de redelijkheid en billijkheid een grote rol. Rechters kunnen de redelijkheid en billijkheid aanwenden om een contract aan te vullen voor de gevallen een bepaling ontbreekt, maar de redelijkheid en billijkheid kan ook worden aangewend om de werking van een contractueel beding te beperken.
In de hierboven genoemde casus Intertaste/Continental Food Belgium deed Intertaste een beroep op deze zogenaamde beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
De feiten zijn als volgt.
Intertaste (formeel bestaande uit twee vennootschappen) is een producent van droge soepen. Tussen Intertaste en (de rechtsvoorganger van) Continental Food Belgium (‘CF Belgium’) zijn in 2010 een aantal overeenkomsten tot stand gekomen ter zake de overname door Intertaste van een fabriek en de daarmee verbonden onderneming in Utrecht. De totstandkoming van deze overeenkomsten vloeide voort uit een tender van Heinz voor de productie van droge soepen en de omstandigheid dat zowel Intertaste als CF Belgium afzonderlijk op die tender tevergeefs hadden ingeschreven, waarna zij op suggestie van Heinz een samenwerking tot stand hebben gebracht zodat zij alsnog de tender van Heinz hebben verkregen.
Een van de in dit kader gesloten overeenkomsten betreft de Contract Manufacturing Agreement (‘CMA’). De CMA kent een opzegregeling “for any or no reason” met een opzegtermijn van 12 maanden. Daarnaast bepaalt de overeenkomst in het kader van deze beëindig dat Intertaste na beëindiging verplicht is om mee te werken aan de overgang van de productie aan een opvolgend leverancier, waaronder mogelijk ook CF Belgium zelf.
In onderhandelingen heeft Intertaste voorgesteld dat in de CMA een verbod voor CF Belgium zou worden opgenomen om op enig moment weer zelf de productie van droge soepen ter hand te nemen (‘insourcing’). CF Belgium heeft dit voorstel van de hand gewezen. Zij heeft hierbij aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk lijkt dat CF Belgium de productie weer (terug) in eigen zal nemen, maar dat zij niet beperkt wil worden in mogelijke overnames waarbij je, zoals CF Belgium aangeeft “soms niet van te voren kunt zien wat er mee komt”.
Het door Intertaste voorgestelde verbod is uiteindelijk niet in de overeenkomst opgenomen. Uit de uitspraak kan worden opgemaakt dat (de rechtsvoorganger van) CF Belgium wel is overgenomen (door CF Belgium). Deze overnemende partij wilde de soepen kennelijk wel weer zelf in productie nemen. Intertaste ging er door de bovengenoemde aangegeven “onwaarschijnlijkheid” kennelijk vanuit dat dit voorbehoud zich niet zou verwezenlijken.
De kort geding rechter hecht in zijn oordeel veel waarde aan de professionaliteit van partijen. De rechter zegt hierover het volgende:
“Van belang is in de eerste plaats dat de CMA moet worden beschouwd als een commercieel contract tussen professioneel opererende partijen, over de tekst waarvan (…) langdurig en met bijstand van juristen overleg is gevoerd. De tekst van de overeenkomst die door partijen uiteindelijk is geaccordeerd bepaalt met zoveel woorden dat de opzegging “may be given for any or no reason in the notifying party’s sole discretion” (…). Dit wijst erop dat partijen de mogelijkheid onder ogen hebben gezien om te bepalen dat een opzegging slechts rechtsgeldig kon geschieden in bepaalde omstandigheden maar dat zij ervoor hebben gekozen een opzegging mogelijk te maken wegens ongeacht welke reden.”
De rechter gaat vervolgens ook nog in op de onderhandelingen en dat Intertaste er bewust voor heeft gekozen het contract te ondertekenen, zonder het verbod op ‘insourcing’ daarin op te nemen. Sterker nog, in het artikel omtrent beëindiging staat juist beschreven dat Intertaste zal meewerken aan de overgang van de productie naar een opvolgend producent, ook al zou dat CF Belgium zelf zijn. De rechter komt aldus tot de volgende conclusie:
“In deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank voorshands van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de wens om droge soepen zelf te gaan produceren maakt dat de opzegging door CF Belgium naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat (de voorganger van) CF Belgium bij het aangaan van de overeenkomst niet de verwachting had zelf weer droge soepen te willen gaan produceren, maakt dit niet anders. Dit laat immers onverlet dat partijen uitdrukkelijk hebben gekozen voor de mogelijkheid om de overeenkomst om welke reden ook op te zeggen alsmede voor het niet in de overeenkomst opnemen van een verbod tot ‘insourcing’.”
Helaas verschaffen uitspraken als deze nooit inzicht in het hele verhaal. Maar men kan zich voorstellen dat Intertaste in het kader van de overname van de fabriek forse investeringen heeft gedaan en dat het voor haar vervolgens ‘zuur’ is dat haar toenmalige contractspartij weliswaar niet voornemens was de productie terug in eigen beheer te nemen, maar de partij die haar overnam kennelijk wel. Intertaste ging uit van een ander toekomstbeeld dan dat werkelijkheid werd. De les die hieruit geleerd kan worden is dat altijd goed opgeschreven wordt onder welke omstandigheden een overeenkomst kan worden opgezegd. Hier hangt uiteraard nauw mee samen onder welke omstandigheden men bereid is de overeenkomst met elkaar aan te gaan. Beschrijf deze ook! Uit deze uitspraak blijkt dat des te meer omstandigheden je aan kan halen voor de onderbouwing van een bepaald standpunt, des te groter de kans op succes is. Als de omstandigheden in deze casus net iets anders waren geweest, had het “redelijkheid en billijkheidsballetje” zomaar eens de andere kant op kunnen rollen.
Gerelateerd
Commercial