Een opdrachtgever heeft een zelfstandige plicht om de door hem ingeschakelde grondroerder zo goed mogelijk te informeren met betrekking tot de feitelijke ligging van kabels en leidingen in het geoogde (graaf)tracé. De opdrachtgever dient in ieder geval, als dit bekend is, de grondroerder te informeren over de horizontale ligging van eventuele kabels en leidingen. Moet de opdrachtgever ook informeren met betrekking tot de diepteligging? En hoe verhoudt dit zich tot de zelfstandige onderzoeksplicht van de grondroerder?
De diepteligging
Op grond van artikel 5 lid 2 van het Besluit Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (hierna: “BION”) is een netbeheerder enkel gehouden om informatie te verstrekken over de horizontale ligging van haar kabels of leidingen (X- en Y-coördinaten). Wettelijk is er (nog) geen verplichting voor de netbeheerder om informatie te verstrekken over de diepteligging van een kabel of leiding (Z-coördinaat). Zoals ook de minister reeds bij de invoering van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (hierna: “WION”) aangaf is het aan marktpartijen om nadere afspraken te maken. Dit standpunt is in de evaluatie van de WION onderschreven.
De jurisprudentie
Omdat graafschades voor meerdere partijen grote gevolgen kunnen hebben, mag er van een netbeheerder worden verwacht dat zij naar behoren zorg besteedt aan de kwaliteit van de door haar te verstrekken tekening. [1] De tekening dient zo goed mogelijk de feitelijke situatie weer te geven. [2] In bepaalde mate houdt deze verplichting in dat een netbeheerder, indien mogelijk en bekend, [3] voldoende informatie dient te verstrekken over de diepteligging van haar kabels of leidingen. [4] Een grondroerder kan voorafgaand aan de graafwerkzaamheden bij de netbeheerder diepteprofielen opvragen. Wanneer een netbeheerder echter aan de grondroerder aangeeft niet te beschikken over gegevens met betrekking tot de diepteliggingen van haar kabels of leidingen, dan is het alsnog aan de grondroerder om de in de klic-tekening ingetekende kabels of leidingen feitelijk te lokaliseren. [5]
De casus
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich recentelijk gebogen over de verantwoordelijkheden van partijen met betrekking tot de onderzoeksplicht(en). De casus was daarbij als volgt.
Gemeente Venlo (hierna: “de gemeente”) heeft op enig moment Ploegam B.V. (hierna: “Ploegam”) ingeschakeld voor werken ten behoeve van de verruiming van de rivier de Maas (hierna: “het werk Maaswaard”). Rijkswaterstaat had in het desbetreffende tracé een akoestische debietmeter met bijbehorende kabel (hierna gezamenlijk: “de kabel”) liggen die moest worden verplaatst. Op enig moment heeft Rijkswaterstaat ten behoeve van het werk Maaswaard de kabel verplaatst. Er is voorafgaand aan de verlegging e-mail correspondentie gevoerd waarin mogelijke diepteliggingen zijn genoemd ten behoeve van het uitvoeren van de verlegging. Na de verlegging heeft Rijkswaterstaat aan de gemeente (enkel) de nieuwe horizontale liggingsgegevens van de kabel doorgegeven.
Na de verlegging is Ploegam aangevangen met haar werkzaamheden. Bij het slaan van een damwand heeft Ploegam de verlegde kabel van Rijkswaterstaat beschadigd. Rijkswaterstaat heeft in eerste aanleg zowel de gemeente als Ploegam aansprakelijk gehouden voor haar schade. Rijkswaterstaat heeft gesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door Ploegam niet te infomeren over de (nieuwe) diepteligging van de kabel. Ploegam zou onrechtmatig hebben gehandeld door het schenden van haar onderzoeksplicht. De rechtbank wijst de vordering jegens de gemeente af nu niet is vast komen te staan dat Rijkswaterstaat expliciet gegevens met betrekking tot de diepteligging aan de gemeente had verschaft. De rechtbank wijst de vordering jegens Ploegam (ook) af met de volgende overweging:
“ de schade [is] in gelijke mate ontstaan door het nalaten van het doen van noodzakelijk onderzoek naar de ligging van de kabel door Ploegam en door het nalaten spontaan informatie over de diepteligging te verschaffen aan Ploegam door Rijkswaterstaat. Gelet op de onderscheiden rollen van partijen in het maatschappelijk verkeer (overheidsinstantie en private onderneming) alsmede de onderscheiden ernst van de gemaakte fouten is plaats voor een zodanige billijkheidcorrectie dat uiteindelijk de aansprakelijkheid van Ploegam moet worden gesteld op 0%.”
Rijkswaterstaat gaat enkel in hoger beroep tegen de afwijzing van de vordering jegens de gemeente (en berust zich in het oordeel jegens Ploegam). Het gerechtshof oordeelt in hoger beroep dat niet is vast komen te staan dat Rijkswaterstaat gegevens met betrekking tot de diepteligging van haar kabel voldoende duidelijk en voldoende gericht heeft verstrekt aan de gemeente. Mocht dit echter wel het geval zijn geweest, dan kan er alsnog geen sprake zijn van enige onrechtmatigheid van de gemeente nu:
“ In hoger beroep vaststaat dat de Gemeente aan Ploegam wel de horizontale ligging van de leiding heeft doorgegeven. Door het doorgeven van deze horizontale ligging van de kabel heeft de Gemeente in voldoende mate de zorgvuldigheid betracht die haar jegens Rijkswaterstaat betaamde, nu zij Ploegam er op heeft gewezen dat in het terrein waar Ploegam een damwand diende te slaan een kabel lag die uiteraard door Ploegam diende te worden ontzien. Ook daarom moet worden geoordeeld dat de Gemeente niet onrechtmatig jegens Rijkswaterstaat heeft gehandeld.”
Het gerechtshof legt nogmaals uit dat op Ploegam als grondroerder een zelfstandige plicht rust om kabels en leidingen, bij bekendheid van de ligging daarvan in het bewuste tracé, feitelijk te lokaliseren (en veilig te stellen). In het geval dat Ploegam niet bekend was met de diepteligging, had zij niet zomaar een damwand mogen inslaan met alle risico’s van dien. Ploegam had moeten lokaliseren of om hulp moeten vragen bij haar opdrachtgever danwel bij Rijkswaterstaat. Het hoger beroep was echter niet gericht tegen Ploegam zodat Rijkswaterstaat uiteindelijk met lege handen staat.
Helaas is Rijkswaterstaat niet in hoger beroep gekomen tegen de afwijzing van haar vordering jegens Ploegam. Een toetsing van de motivering bij deze afwijzing in hoger beroep was interessant geweest. De rechtbank lijkt immers aan te geven dat zowel Rijkswaterstaat als Ploegam een fout hebben gemaakt (het niet voldoende duidelijk verstrekken van diepteliggingsgegevens versus het niet voldoen aan de onderzoeksplicht) en dat deze fouten dienen te worden gewogen. Enkel op basis van het feit dat Rijkswaterstaat een overheidsinstantie is doet deze weging voor 100% overslaan ten nadelen van Rijkswaterstaat.
Tot besluit
Het is de vraag wanneer, hoe en of de WION (of aanverwante besluiten) zal worden aangepast met betrekking tot de Z-coördinaten. Het zullen naar wij aannemen voornamelijk partijen uit de markt zijn die nadere afspraken zullen maken met betrekking tot dit thema. Met interesse volgen wij de ontwikkelingen.
Sebastiaan van de Kant & Peter van Huizen
De diepteligging
Op grond van artikel 5 lid 2 van het Besluit Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (hierna: “BION”) is een netbeheerder enkel gehouden om informatie te verstrekken over de horizontale ligging van haar kabels of leidingen (X- en Y-coördinaten). Wettelijk is er (nog) geen verplichting voor de netbeheerder om informatie te verstrekken over de diepteligging van een kabel of leiding (Z-coördinaat). Zoals ook de minister reeds bij de invoering van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (hierna: “WION”) aangaf is het aan marktpartijen om nadere afspraken te maken. Dit standpunt is in de evaluatie van de WION onderschreven.
De jurisprudentie
Omdat graafschades voor meerdere partijen grote gevolgen kunnen hebben, mag er van een netbeheerder worden verwacht dat zij naar behoren zorg besteedt aan de kwaliteit van de door haar te verstrekken tekening. [1] De tekening dient zo goed mogelijk de feitelijke situatie weer te geven. [2] In bepaalde mate houdt deze verplichting in dat een netbeheerder, indien mogelijk en bekend, [3] voldoende informatie dient te verstrekken over de diepteligging van haar kabels of leidingen. [4] Een grondroerder kan voorafgaand aan de graafwerkzaamheden bij de netbeheerder diepteprofielen opvragen. Wanneer een netbeheerder echter aan de grondroerder aangeeft niet te beschikken over gegevens met betrekking tot de diepteliggingen van haar kabels of leidingen, dan is het alsnog aan de grondroerder om de in de klic-tekening ingetekende kabels of leidingen feitelijk te lokaliseren. [5]
De casus
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich recentelijk gebogen over de verantwoordelijkheden van partijen met betrekking tot de onderzoeksplicht(en). De casus was daarbij als volgt.
Gemeente Venlo (hierna: “de gemeente”) heeft op enig moment Ploegam B.V. (hierna: “Ploegam”) ingeschakeld voor werken ten behoeve van de verruiming van de rivier de Maas (hierna: “het werk Maaswaard”). Rijkswaterstaat had in het desbetreffende tracé een akoestische debietmeter met bijbehorende kabel (hierna gezamenlijk: “de kabel”) liggen die moest worden verplaatst. Op enig moment heeft Rijkswaterstaat ten behoeve van het werk Maaswaard de kabel verplaatst. Er is voorafgaand aan de verlegging e-mail correspondentie gevoerd waarin mogelijke diepteliggingen zijn genoemd ten behoeve van het uitvoeren van de verlegging. Na de verlegging heeft Rijkswaterstaat aan de gemeente (enkel) de nieuwe horizontale liggingsgegevens van de kabel doorgegeven.
Na de verlegging is Ploegam aangevangen met haar werkzaamheden. Bij het slaan van een damwand heeft Ploegam de verlegde kabel van Rijkswaterstaat beschadigd. Rijkswaterstaat heeft in eerste aanleg zowel de gemeente als Ploegam aansprakelijk gehouden voor haar schade. Rijkswaterstaat heeft gesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door Ploegam niet te infomeren over de (nieuwe) diepteligging van de kabel. Ploegam zou onrechtmatig hebben gehandeld door het schenden van haar onderzoeksplicht. De rechtbank wijst de vordering jegens de gemeente af nu niet is vast komen te staan dat Rijkswaterstaat expliciet gegevens met betrekking tot de diepteligging aan de gemeente had verschaft. De rechtbank wijst de vordering jegens Ploegam (ook) af met de volgende overweging:
“ de schade [is] in gelijke mate ontstaan door het nalaten van het doen van noodzakelijk onderzoek naar de ligging van de kabel door Ploegam en door het nalaten spontaan informatie over de diepteligging te verschaffen aan Ploegam door Rijkswaterstaat. Gelet op de onderscheiden rollen van partijen in het maatschappelijk verkeer (overheidsinstantie en private onderneming) alsmede de onderscheiden ernst van de gemaakte fouten is plaats voor een zodanige billijkheidcorrectie dat uiteindelijk de aansprakelijkheid van Ploegam moet worden gesteld op 0%.”
Rijkswaterstaat gaat enkel in hoger beroep tegen de afwijzing van de vordering jegens de gemeente (en berust zich in het oordeel jegens Ploegam). Het gerechtshof oordeelt in hoger beroep dat niet is vast komen te staan dat Rijkswaterstaat gegevens met betrekking tot de diepteligging van haar kabel voldoende duidelijk en voldoende gericht heeft verstrekt aan de gemeente. Mocht dit echter wel het geval zijn geweest, dan kan er alsnog geen sprake zijn van enige onrechtmatigheid van de gemeente nu:
“ In hoger beroep vaststaat dat de Gemeente aan Ploegam wel de horizontale ligging van de leiding heeft doorgegeven. Door het doorgeven van deze horizontale ligging van de kabel heeft de Gemeente in voldoende mate de zorgvuldigheid betracht die haar jegens Rijkswaterstaat betaamde, nu zij Ploegam er op heeft gewezen dat in het terrein waar Ploegam een damwand diende te slaan een kabel lag die uiteraard door Ploegam diende te worden ontzien. Ook daarom moet worden geoordeeld dat de Gemeente niet onrechtmatig jegens Rijkswaterstaat heeft gehandeld.”
Het gerechtshof legt nogmaals uit dat op Ploegam als grondroerder een zelfstandige plicht rust om kabels en leidingen, bij bekendheid van de ligging daarvan in het bewuste tracé, feitelijk te lokaliseren (en veilig te stellen). In het geval dat Ploegam niet bekend was met de diepteligging, had zij niet zomaar een damwand mogen inslaan met alle risico’s van dien. Ploegam had moeten lokaliseren of om hulp moeten vragen bij haar opdrachtgever danwel bij Rijkswaterstaat. Het hoger beroep was echter niet gericht tegen Ploegam zodat Rijkswaterstaat uiteindelijk met lege handen staat.
Helaas is Rijkswaterstaat niet in hoger beroep gekomen tegen de afwijzing van haar vordering jegens Ploegam. Een toetsing van de motivering bij deze afwijzing in hoger beroep was interessant geweest. De rechtbank lijkt immers aan te geven dat zowel Rijkswaterstaat als Ploegam een fout hebben gemaakt (het niet voldoende duidelijk verstrekken van diepteliggingsgegevens versus het niet voldoen aan de onderzoeksplicht) en dat deze fouten dienen te worden gewogen. Enkel op basis van het feit dat Rijkswaterstaat een overheidsinstantie is doet deze weging voor 100% overslaan ten nadelen van Rijkswaterstaat.
Tot besluit
Het is de vraag wanneer, hoe en of de WION (of aanverwante besluiten) zal worden aangepast met betrekking tot de Z-coördinaten. Het zullen naar wij aannemen voornamelijk partijen uit de markt zijn die nadere afspraken zullen maken met betrekking tot dit thema. Met interesse volgen wij de ontwikkelingen.
Sebastiaan van de Kant & Peter van Huizen
[1] Gerechtshof Amsterdam, 17 juli 2012 (RVR 2012/107, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3757).
[2] Rechtbank Limburg, 5 maart 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:12758).
[3] Rechtbank Rotterdam, 28 mei 2008 (ECLI:NL:RBROT:2008:BD6860).
[4] Gerechtshof ’s-Gravenhage, 14 september 2010 (ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7784) en rechtbank Groningen, 5 januari 2012 (NJF 2012/230). In de uitspraak van de rechtbank Groningen wordt aangesloten bij het oordeel van het gerechtshof Arnhem van 25 november 2008 (RAV 2009/39).
[5] Gerechtshof Leeuwarden, 20 augustus 2008 (TBR 2010/33).
Gerelateerd
Energietransitie