Geneeskundige behandelingsovereenkomst / zorgovereenkomst
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Wet marktordening gezondheidszorg
Geneeskundige behandelingsovereenkomst / zorgovereenkomst
Rechtbank Limburg, 06-03-2024 (datum publicatie: 15-03-2024), ECLI:NL:RBLIM:2024:1123
Deze uitspraak gaat over een patiënt die op aanraden van zijn tandarts een afspraak heeft gemaakt met de mondhygiëniste die verbonden was aan de tandartspraktijk. Uiteindelijk wilde de patiënt niet voor dit consult betalen. Er is in dit geval sprake van een geneeskundige behandelovereenkomst. Tandheelkundige zorg valt hieronder. Het geven van informatie over de behandeling en de kosten daarvan, wordt gegeven in het kader van de uitvoering van de overeenkomst. In artikel 7:461 BW is bepaald dat de opdrachtgever aan de hulpverlener loon verschuldigd is. De kantonrechter is van oordeel dat, indien over de hoogte van dat loon verschil van mening bestaat, aangesloten kan worden bij het bepaalde in artikel 7:405 lid 2 BW waarin is bepaald dat dan een redelijk loon verschuldigd is. In het onderhavige geval was er sprake van een doorverwijzing van de tandarts naar de mondhygiëniste in verband met tandvleesproblemen. De patiënt heeft daarvoor een afspraak gemaakt, maar verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat die eerste afspraak gebruikt zou worden voor het krijgen van informatie en een kostenopgave. Hij heeft erkend dat de mondhygiëniste tijdens dat eerste consult tegen hem gezegd dat zij dan eerst het gebit moest bekijken voordat zij een inschatting kon maken. Dat is ook gebeurd. Er is tijdens dit consult tijd voor hem uitgetrokken, zijn gebit is bekeken, er is een inschatting gemaakt van de noodzakelijke behandeling en die is samen met een prijsopgave aan de patiënt verstrekt. Daarmee hebben in het kader van de geneeskundige behandelingsovereenkomst verrichtingen plaatsgevonden waarvoor de patiënt loon verschuldigd is.
Wet zorg en dwang
Rechtbank Midden-Nederland, 07-12-2023 (datum publicatie: 06-03-2024), ECLI:NL:RBMNE:2023:7580
Deze uitspraak gaat over het verlenen van een opvolgende machtiging. Op 13 april 2023 is door de rechtbank een machtiging opname en verblijf verleend tot en met 13 oktober 2023. Het verzoekschrift is binnengekomen op 16 november 2023 en de beslissing is genomen op 7 december 2023. In artikel 39 lid 5 Wzd is opgenomen dat de rechter een opvolgende rechterlijke machtiging kan verlenen voor een betrokkene die al op grond van een rechterlijke machtiging in een accommodatie verblijft. In het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2021 is opgenomen dat in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 39 Wzd geen aanwijzingen te vinden zijn dat de wetgever verlening van een opvolgende machtiging als bedoeld in artikel 39 lid 5 Wzd heeft willen uitsluiten voor een geval waarin het daartoe strekkende verzoek na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging is ingediend, maar betrokkene nog in de accommodatie verblijft. Aan de periode tussen de expiratiedatum van de rechterlijke machtiging en het indienen van het verzoek is geen maximale termijn gekoppeld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit verzoek te beoordelen als een eerste rechterlijke machtiging voor de duur van zes maanden. In hetzelfde arrest van de Hoge Raad is benoemd dat de rechtbank de rechterlijke machtiging moet verlenen, gerekend vanaf de datum waarop de voorgaande machtiging verstreek. Omdat de rechterlijke machtiging verliep op 13 oktober 2023, verleent de rechtbank voor betrokkene een opvolgende machtiging tot 13 oktober 2025.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2024 (datum publicatie: 14-03-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:1618
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). Cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie. Daarnaast is er sprake van somatische problematiek, zoals cardiale problemen, COPD, borstkanker en ondervindt zij schadelijke effecten van overmatig alcoholgebruik. Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, terwijl er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Bovendien verzet cliënt zich tegen de opname en het verblijf. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.
Rechtbank Den Haag, 29-02-2024 (datum publicatie: 18-03-2024), ECLI:NL:RBDHA:2024:3668
Deze uitspraak gaat over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 44 Wet zorg en dwang (Wzd). Verzoekster stelt dat de zorgaanbieder de wet niet in acht heeft genomen, omdat verzoekster van 13 september 2023 tot 20 november 2023 zonder recht of titel in de zorginstelling heeft verbleven. Verzoekster is op 13 september 2023 vanuit de thuissituatie opgenomen bij de zorgaanbieder op grond van een artikel 21-indicatie, maar vanaf het begin van de opname heeft verzoekster zich structureel verzet tegen haar verblijf bij de zorgaanbieder. Zodra er sprake is van evident verzet moet het verblijf op een gesloten afdeling getoetst worden door de rechtbank. De zorgaanbieder heeft de aanvraag voor een rechterlijke machtiging pas op 19 oktober 2023 ondertekend en ingediend bij het CIZ en op 20 november 2023 is de rechterlijke machtiging afgegeven door de rechtbank. Hierdoor heeft verzoekster ruim twee maanden zonder geldige titel in de zorginstelling verbleven. De zorgaanbieder had eerder het verblijf van verzoekster moeten laten toetsen bij de rechtbank door een verzoek tot inbewaringstelling in te dienen bij het CIZ. Verzoekster verzoekt daarom een bedrag van €80,- per dag dat zij onrechtmatig in de zorginstelling heeft verbleven wat neerkomt op een totaalbedrag van €5.360,-.De rechtbank is van oordeel dat uit het systeem van de wet niet volgt dat de zorgaanbieder in een geval als deze een inbewaringstelling had moeten aanvragen. Uit de artikelen 21 lid 3 Wzd jo. 22 lid 9 Wzd jo. 24 lid 1 Wzd volgt dat bij een cliënt die verzet toont, nadat hij is opgenomen op grond van een artikel 21 Wzd indicatie, voortzetting van het verblijf alleen mogelijk is met een rechterlijke machtiging. Op grond van de wet is de eerst aangewezen machtiging die aangevraagd moet worden als een cliënt in een accommodatie verblijft en vervolgens verzet laat zien dus de rechterlijke machtiging en niet de inbewaringstelling. In zoverre heeft de zorgaanbieder de juiste procedure gevolgd, te meer nu bij verzoekster ook geen sprake was van een acute crisissituatie, waarvoor de inbewaringstelling is bedoeld.
Rechtbank Midden-Nederland, 01-03-2024 (datum publicatie: 19-03-2024), ECLI:NL:RBMNE:2024:1410
Deze uitspraak gaat over een verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van vijf jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wzd. De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd over de huidige situatie, het toestandsbeeld van betrokkene en de thuissituatie van betrokkene. Ook tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank niet afdoende geïnformeerd om een rechterlijke machtiging voor een langere duur te kunnen verlenen. Gelet op de zorgen en de onduidelijkheid of betrokkene terug naar huis kan zal de rechterlijke machtiging verleend worden voor een kortere duur, te weten twee maanden. In deze periode kan betrokkene opnieuw gezien worden door een onafhankelijke arts en kan er een nieuwe, uitgebreidere en onderbouwde medische verklaring worden afgegeven.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-03-2024 (datum publicatie: 22-03-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:1921
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Op 7 maart 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Schouwen-Duiveland ten behoeve van de cliënt een last tot inbewaringstelling afgegeven. Er is sprake van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening dit ernstig nadeel veroorzaakt. Cliënt is gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer. Door of namens cliënt is het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel niet betwist. Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De rechtbank is van oordeel dat cliënt 24-uurs zorg en begeleiding nodig heeft, hetgeen in de thuissituatie niet gerealiseerd kan worden. Er is er sprake van verzet tegen het verblijf in de accommodatie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging wordt verleend voor de (verzochte) duur van zes weken.
Rechtbank Rotterdam, 15-02-2024 (datum publicatie: 28-03-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:1925
Deze uitspraak gaat over het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd). Op 9 februari 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Leiden ten behoeve van betrokkene een last tot inbewaringstelling genomen. Op 12 februari 2024 heeft het CIZ verzocht met betrekking tot betrokkene een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder ingrijpende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Betrokkene verzet zich tegen een voortzetting van zijn verblijf de inbewaringstelling in de accommodatie. Betrokkene heeft herhaaldelijk verklaard dat hij niet opgenomen wil zijn, omdat hij zich niet veilig voelt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van een inbewaringstelling als bedoeld in de Wzd.
Rechtbank Den Haag, 29-03-2024 (datum publicatie: 29-03-2024), ECLI:NL:RBDHA:2024:4505
Deze uitspraak gaat over een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediend verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De advocaat van betrokkene bepleit afwijzing van het verzoek van het CIZ. De advocaat heeft gesteld dat er voor het indicatiebesluit in het kader van de Wet langdurige zorg geen persoonlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals overeenkomstig artikel 3.2.2. lid 1 Besluit langdurige zorg is vereist. In het proces-verbaal van de zitting van 23 november 2023 heeft de rechtbank aan het CIZ verzocht om cliënt in persoon te spreken en het verzuim te herstellen. Op grond van nadere informatie heeft het CIZ voldoende toegelicht dat er ten behoeve van het indicatiebesluit een onderzoek in persoon heeft plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de tekst van het indicatiebesluit zelf waaruit geen onregelmatigheden blijken ten aanzien van voldoende persoonlijk onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is zodoende geen sprake van een niet-rechtsgeldig afgegeven indicatiebesluit. Het verzoek zal op dit punt worden afgewezen.
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
Parket bij de Hoge Raad, 09-02-2024 (datum publicatie: 01-03-2024), ECLI:NL:PHR:2024:135
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend zonder dat betrokkene is gehoord. De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat betrokkene hem onder andere had laten weten meer tijd nodig te hebben om zich voor te bereiden op de zitting, in het kader waarvan de advocaat primair heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, en heeft het primaire verzoek tot aanhouding afgewezen en de zorgmachtiging verleend. Tegen deze oordelen keert zich het middel.
Parket bij de Hoge Raad, 30-01-2024 (datum publicatie:05-03-2024), ECLI:NL:PHR:2024:109
Deze Wvggz zaak gaat over het recht op bijstand van een gebarentolk voor betrokkene tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de officier van justitie tot voorzetting van de crisismaatregel. Voorts wordt geklaagd dat er geen machtiging verleend kon worden nu de arts ter zitting anders dan de psychiater in de medische verklaring een machtiging voortzetting crisismaatregel niet noodzakelijk vond.
Rechtbank Rotterdam, 09-02-2024 (datum publicatie: 12-03-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:1476
Deze uitspraak gaat over een zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging / artikel 6:4 Wvggz. Betrokkene werkt vrijwillig mee aan de opname en de behandeling en verklaart open te staan voor een gesprek met de behandelaars over de medicatie. De rechtbank wijst het verzoek, mede gelet op de kennelijk beperkte doelmatigheid van de zorgmachtiging, af.
Rechtbank Rotterdam, 09-02-2024 (datum publicatie:12-03-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:1475
Zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging / artikel 6:4 Wvggz. Betrokkene weigert de voorgeschreven stemmingsstabilisator uit angst voor bijwerkingen. Na verdere uitleg van de behandelaars tijdens de mondelinge behandeling over het behandelplan en de mogelijke bijwerkingen, stemt betrokkene in met het medicatiegebruik. Omdat betrokkene niet vrijwillig in de kliniek wil verblijven, wijst de rechtbank de zorgmachtiging slechts toe voor de opname. Betrokkene dient wel de kans te krijgen op vrijwillig afspraken te maken over de medicatie en het behandeltraject.
Rechtbank Rotterdam, 12-02-2024 (datum publicatie:12-03-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:1581
Deze uitspraak gaat over het beëindigen verplichte zorg. De in de zorgmachtiging genoemde doelen van de verplichte zorg zijn inmiddels bereikt. Er wordt niet meer voldaan aan de gronden voor de zorgmachtiging zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz.
Parket bij de Hoge Raad, 05-02-2024 (datum publicatie:13-03-2024), ECLI:NL:PHR:2024:124
In deze Wvggz-zaak is een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel door de rechtbank toegewezen, terwijl de psychiater betrokkene via beeldbellen heeft onderzocht. De vraag is aan de orde of een onderzoek door de psychiater in fysieke aanwezigheid van betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk was.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2024 (datum publicatie: 14-03-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:1617
Deze uitspraak gaat over een door de officier van justitie ingediend verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank oordeelt dat zij gelet op de inhoud van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken geen aanleiding ziet om het verzoek voor een periode van twee maanden aan te houden. De rechtbank stelt vast dat de medische verklaring van 31 januari 2024 is opgesteld zonder dat er een duidelijk gesprek met betrokkene heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank is gebleken dat betrokkene nu wel bereid is om in overleg te gaan met medewerkers van de GGz en wellicht een psychiater. Hij staat niet afkerend tegenover medicatie, maar wil erover in gesprek. Dit maakt dat een onderzoek door een onafhankelijk psychiater op dit moment mogelijk lijkt. Het vertrouwen van betrokkene is broos. Dat betrokkene open staat voor onderzoek ziet de rechtbank dan ook als een goede ontwikkeling. Op dit moment een zorgmachtiging afgeven zal de situatie naar het oordeel van de rechtbank enkel verslechteren, terwijl een dialoog betrokkene verder zou kunnen helpen. Hierbij komt dat er op dit moment geen acuut gevaar bestaat.
Rechtbank Oost-Brabant, 14-02-2024 (datum publicatie: 20-03-2024), ECLI:NL:RBOBR:2024:1035
Deze uitspraak gaat over beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tegen een crisismaatregel. Het beroep tegen de crisismaatregel wordt toegewezen nu de psychiater die medische verklaring afgaf in het jaar daar aan voorafgaand zorg aan betrokkene heeft verleend. Geen plaats voor toewijzing schadevergoeding te betalen door zorgaanbieder nu gemeente is veroordeeld tot betalen van schadevergoeding. Ook geen schadevergoeding omdat betrokkene de ochtend na afloop van de voortzetting crisismaatregel de accommodatie verlaten heeft.
Rechtbank Noord-Holland, 15-02-2024 (datum publicatie: 20-03-2024), ECLI:NL:RBNHO:2024:2196
Deze uitspraak gaat over de wijziging van een zorgmachtiging wegens ECT-behandeling, terwijl het ‘toedienen medicatie’ i.h.k.v. de oorspronkelijke zorgmachtiging al als vorm van verplichte zorg was toegewezen. Daarom heeft de officier van justitie geen belang bij het verzoek en wordt de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek had ook niet toegewezen kunnen worden indien wel ontvankelijk, omdat tijdelijke verplichte zorg (art. 8:11) nog niet was ingezet, het verzoek bovendien onvoldoende onderbouwd is en betrokkene bereid is vrijwillig ECT te ondergaan.
Parket bij de Hoge Raad, 28-02-2024 (datum publicatie: 27-03-2024), ECLI:NL:PHR:2024:232
In deze zaak heeft het CIZ verzocht een opvolgende machtiging tot opname en verblijf van betrokkene te verlenen in een Wzd-instelling voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft meerdere (tussen)beschikkingen gegeven, omdat, kort gezegd, eerst nader (onafhankelijk) onderzoek moest worden gedaan naar de vraag of de problematiek van betrokkene meer past binnen het Wzd- of binnen het Wvggz-kader. Bij (tussen)beschikking van 11 juli 2023 heeft de rechtbank beslist het verzoek vanaf dat moment te beschouwen als een verzoek om een zorgmachtiging in de zin van de Wvggz. Bij de bestreden beschikking van 7 augustus 2023 heeft de rechtbank anderszins beslist en een opvolgende machtiging tot voortzetting van opname en verblijf van betrokkene in de Wzd-instelling verleend conform het (resterende deel van het) verzoek van het CIZ. Betrokkene is het daarmee niet eens en klaagt in cassatie dat de rechtbank door het eerdere oordeel dat zij de procedure als een Wvggz-procedure beschouwt, de weg naar verlenging van de machtiging op grond van de Wzd heeft afgesloten. Verder klaagt betrokkene dat de rechtbank de opvolgende machtiging ten onrechte heeft verleend, nu de behandeling in de huidige Wzd-instelling niet doelmatig is gebleken en een alternatief, te weten ambulante hulp gedurende verblijf bij een oom en tante van betrokkene, ook mogelijk is.
Wet langdurige zorg
Rechtbank Limburg, 20-03-2024 (datum publicatie: 25-03-2024), ECLI:NL:RBLIM:2024:1295, ECLI:NL:RBLIM:2024:1297 en ECLI:NL:RBLIM:2024:1296
Brief gericht aan gewaarborgde hulp over uitkomst fraudeonderzoek en aankondiging van een aantal maatregelen is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Bestuursrechter is niet bevoegd, de civiele rechter wel. Ook de brief aan de budgethouder waarin staat dat zij een nieuwe gewaarborgde hulp moet aanwijzen Omdat de gewaarborgde hulp niet meer voldoet aan de gestelde voorwaarden is geen besluit. Voor rechtsbescherming hiertegen moet iemand zich tot de civiele rechter wenden.
Rechtbank Gelderland, 20-03-2024 (datum publicatie: 22-03-2024), ECLI:NL:RBGEL:2024:1529
Beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg ongegrond. Per gewenste ingangsdatum niet voldaan aan de, in artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz, gestelde voorwaarden voor het kunnen verlenen van een pgb.
Rechtbank Overijssel, 25-08-2023 (datum publicatie: 15-03-2024), ECLI:NL:RBOVE:2023:3428
Besluit tot intrekking pgb op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank toetst de belangenafweging die het zorgkantoor heeft gemaakt aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij deze toetsing spelen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het besluit een rol. Het zorgkantoor zal tot een meer evenwichtige afweging van de belangen moet komen en zal dan ook opnieuw moeten beslissen op het bezwaar.
Rechtbank Limburg, 02-02-2024 (datum publicatie: 05-03-2024), ECLI:NL:RBLIM:2024:474
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser (op dit moment) geen recht heeft op zorg op grond van Wlz. De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegd (medische) informatie niet kan worden opgemaakt dat hij blijvend (levenslang) is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. En dat is waar het in deze zaak om gaat. Anders dan eiser (en zijn ouders) lijken te veronderstellen, gaat het er daarbij niet om dat eiser zelfstandig zal worden. Het gaat erom of eiser zich nog zodanig kan ontwikkelen dat hij voldoende zelfstandig wordt om niet meer aangewezen te zijn op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit op dit moment nog niet kan worden vastgesteld. Beroep ongegrond.
Rechtbank Gelderland, 13-03-2024 (datum publicatie: 15-03-2024), ECLI:NL:RBGEL:2024:1329
Beroep tegen de toewijzing aanvraag voor meerzorg op grond van de Wet langdurige zorg niet-ontvankelijk. Uit artikel 5.1E, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg volgt dat een aanvraag voor meerzorg alleen kan worden ingediend door of namens (met een machtiging) de wettelijk vertegenwoordiger(s) van de verzekerde. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor meerzorg door eiseres (de zorgverlener) zelf, dus zonder machtiging van de (wettelijk vertegenwoordigers van) de verzekerde, is ingediend. Ook heeft eiseres bezwaar gemaakt en beroep ingesteld zonder dat zij beschikte over een machtiging. Gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is eiseres niet aan te merken als belanghebbende. Haar belangen worden niet rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. Voor zover eiseres financiële gevolgen ondervindt door het bestreden besluit, vloeien deze uitsluitend voort uit de contractuele relatie die zij met verzekerde heeft. Eiseres heeft, los van haar financiële belang, geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Daarom had het zorgkantoor de aanvraag van eiseres voor meerzorg niet in behandeling mogen nemen, omdat deze door eiseres op eigen naam was ingediend. Ook had het zorgkantoor het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit tot toekenning van meerzorg.
Centrale Raad vanBeroep, 20-03-2024 (datum publicatie: 22-03-2024), ECLI:NL:C