Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Parket bij de Hoge Raad, 19-01-2024 (datum publicatie: 09-02-2024), ECLI:NL:PHR:2024:75
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de crisismaatregel ongegrond verklaard. In cassatie wordt geklaagd dat de medische verklaring niet in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad van 21 april 2023 tot stand is gekomen. Betrokkene is eerst door een ANIOS gehoord en via beeldbellen door de psychiater. Later heeft nog een fysiek onderzoek door de psychiater plaatsgevonden in de instelling. Betrokkene had in de thuissituatie door de psychiater gehoord moeten worden. De rechtbank had acht moeten slaan op de verleende tijdelijk verplichte zorg: betrokkene had niet overgebracht mogen worden naar een instelling om zo te voorkomen dat hij op reis zou gaan. Voorts wordt geklaagd dat de burgemeester betrokkene na het eerste verhoor en het nader inwinnen van inlichtingen een tweede keer had moeten horen.
Rechtbank Rotterdam, 18-01-2024 (datum publicatie: 15-02-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:749
In deze zaak staat de aanvraag van een zorgmachtiging aansluitend op een zelfbindingsverklaring ex artikel 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg centraal. Er is sprake van een jarenlange, ernstige alcoholverslaving, waarbij betrokkene ambivalent is in haar wens om hiervoor verder behandeld te worden en meerdere opnames voortijdig heeft afgebroken. Er bestaat een ernstig risico op overlijden bij terugval in alcoholgebruik. De behandelaar acht een langer durende opname ter detoxificatie en verdere behandeling noodzakelijk. De rechtbank wijst het verzoek toe voor een periode van drie maanden.
Rechtbank Limburg, 30-10-2023 (datum publicatie: 19-02-2024), ECLI:NL:RBLIM:2023:7629
In deze uitspraak buigt de rechtbank zich over een klacht ex art. 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Voor de inzet van verplichte zorg moet voldaan zijn aan het subsidiairiteitsvereiste. Dit houdt in dat bij het inzetten van vormen van verplichte zorg de voor de patiënt (verweerder) minst ingrijpende middelen moeten worden toegepast.
Volgens de klachtencommissie is onvoldoende onderzocht of met de inzet van een lichtere vorm van zorg zou kunnen worden volstaan. De rechtbank kan zich niet vinden in de beslissing van de klachtencommissie. De verregaande vormen van zorg waren noodzakelijk gezien de betrokkene in bezit was van kinderporno en zelf gediagnosticeerd is met een pedofiele stoornis.
Rechtbank Oost-Brabant, 17-01-2024 (datum publicatie: 15-02-2024), ECLI:NL:RBOBR:2024:562
In deze uitspraak buigt de rechtbank zich over het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Gelet op het belang van het oordeel van de onafhankelijk psychiater in zijn medische verklaring heeft de rechtbank het verzoek om een zorgmachtiging afgewezen.
Rechtbank Noord-Holland, 26-01-2024 (datum publicatie: 28-02-2024), ECLI:NL:RBNHO:2024:1359
Het gaat hierbij om een zorgmachtiging aansluitend op een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Mede gelet op de mogelijke medicatieafbouw in verband met de door betrokkene ervaren bijwerkingen is het verzoek toegewezen voor de verzochte duur van zes maanden.
Rechtbank Rotterdam, 09-01-2024 (datum publicatie: 13-02-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:632
In deze zaak gaat het om de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Er is sprake van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voortvloeiend uit een psychische stoornis. Bovendien is de crisissituatie zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. De rechtbank acht de voorgestelde verplichte zorg dan ook evenredig en naar verwachting effectief. Er wordt dan ook een voortzetting van de crisismaatregel verleend.
Rechtbank Noord-Holland, 05-02-2024 (datum publicatie: 27-02-2024), ECLI:NL:RBNHO:2024:1262
In deze uitspraak staat het verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg centraal. Er is sprake van een onmiddellijke dreiging van ernstig nadeel voor of van betrokkene. Dit vloeit voort uit een psychische stoornis, te weten een posttraumatische stressstoornis met dissociatie. De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. De rechtbank is van oordeel dat er aan de wettelijke voorwaarden voor de afgifte van de machtiging voor verplichte zorg wordt voldaan en verleent deze dan ook.
Rechtbank Noord-Holland, 20-02-2024 (datum publicatie: 27-02-2024), ECLI:NL:RBNHO:2024:1958
Deze zaak gaat over een verzoek van de zorgaanbieder naar aanleiding van de beslissing van de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft de klacht van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard op grond van artikel 9:9 lid 2 Wvggz en een verzoek tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank komt tot een ander oordeel. De klacht van betrokkene had betrekking op het verblijf buiten de accommodatie, zodat de klacht geen betrekking kan hebben op artikel 9:9 lid 2 Wvggz. Betrokkene lijkt voor de verkeerde rechtsingang te hebben gekozen. De rechtbank verklaart het verzoek van de zorgaanbieder gegrond en vernietigt de beslissingen van de klachtencommissie. De uitspraak van de rechtbank treedt in de plaats van de vernietigde besluiten van de klachtencommissie.
Rechtbank Rotterdam, 23-01-2024 (datum publicatie: 13-02-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:692
Uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene is uitgenodigd voor een beoordeling door een onafhankelijk psychiater, maar niet is verschenen. Vervolgens heeft een telefonische beoordeling plaatsgevonden in het bijzijn van de behandelaar van betrokkene. Vanuit dit telefonisch contact kan geen volledig betrouwbaar psychiatrisch onderzoek worden gedaan, aldus de onafhankelijk psychiater. De rechtbank oordeelt dat de onafhankelijk psychiater niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs verwacht kon worden om tot een persoonlijk onderzoek te komen. Nu betrokkene hier alsnog voor open staat, zal de rechtbank de behandeling van het verzoek aanhouden in afwachting van een nadere beoordeling door een onafhankelijke psychiater.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2024 (datum publicatie: 05-02-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:532
In deze zaak gaat het om het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. In het kader hiervan heeft de ter zake kundige arts redelijkerwijs alles gedaan om betrokkene in persoon te zien en te observeren. Dit is niet gelukt. Om die reden wordt volstaan met een dossierstudie en gesprekken met de zorgverantwoordelijke. Uiteindelijk wordt de zorgmachtiging verleend.
Wet zorg en dwang (Wzd)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2024 (datum publicatie: 05-02-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:534
In deze zaak staat de machtiging tot voortzetting van een inbewaringstelling zoals bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd) centraal. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de cliënt als gevolg van een psychogeriatrische aandoening, te weten ongespecificeerde neurocognitieve stoornissen, ernstig nadeel veroorzaakt. Het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. De rechtbank acht de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk, omdat er geen andere mogelijkheid is om de veiligheid van cliënt en zijn omgeving te kunnen waarborgen. De machtiging wordt dan ook verleend.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-02-2024 (datum publicatie: 29-02-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:1250
In deze zaak gaat het om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk de ziekte van Alzheimer. De rechtbank acht de opname noodzakelijk en geschikt om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De machtiging wordt dan ook verleend.
Parket bij de Hoge Raad , 12-01-2024 (datum publicatie: 16-02-2024), ECLI:NL:PHR:2024:38
Betrokkene is met een machtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd) opgenomen in een accommodatie van de zorginstelling. Ten behoeve van betrokkene is een bewind en mentorschap ingesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De zoon heeft namens zijn moeder, betrokkene, een ontslagverzoek ingediend op grond van art. 48 Wzd bij de zorginstelling en vervolgens wegens het uitblijven van een beslissing een klacht ingediend bij de klachtencommissie op grond van art. 55 Wzd. De klachtencommissie heeft de zoon ontvankelijk geacht en de klacht gegrond verklaard. De zorginstelling heeft de rechtbank verzocht de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en de zoon niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft de beslissing van de klachtencommissie vernietigd en daartoe geoordeeld dat de mentor geldt als wettelijk vertegenwoordiger van betrokkene in het kader van art. 55 Wzd, zodat de zoon niet bevoegd was tot het indienen van een klacht en heeft de zoon niet ontvankelijk verklaard in de bij de klachtencommissie ingediende klacht. In cassatie komt de zoon van betrokkene op tegen deze beslissing.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2023 (datum publicatie: 19-02-2024), ECLI:NL:RBZWB:2023:9610
In deze uitspraak staat het verlenen van een zorgmachtiging zoals bedoeld in artikel 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) centraal. Betrokkene lijdt aan een psychische stoornis en is al jarenlang bekend met bipolaire I stoornis met psychotische kenmerken en verschillende manische en depressieve ontregelingen. Het verlenen van verplichte zorg is gericht op het afwenden van ernstig nadeel. Er zijn geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis en de voorgestelde verplichte zorg wordt evenredig en naar verwachting effectief geacht door de rechtbank. De zorgmachtiging wordt dan ook verleend.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-01-2024 (datum publicatie: 20-02-2024), ECLI:NL:RBZWB:2024:964
In deze zaak gaat het om een machtiging tot voortzetting van een inbewaringstelling zoals bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de cliënt als gevolg van een psychogeriatrische aandoening, te weten ongespecificeerde neurocognitieve stoornissen, ernstig nadeel veroorzaakt. Er is volgens de rechtbank dan ook voldaan aan de criteria voor voortzetting van de inbewaringstelling.
Rechtbank Rotterdam, 05-02-2024 (27-02-2024), ECLI:NL:RBROT:2024:1100
Betrokkene heeft een licht verstandelijke beperking, lijdt aan psychoses en is bekend met zedendelicten, waardoor de problematiek van betrokkene zich op het snijvlak van de Wzd, Wvggz en Wfz bevindt. Ter zitting staat een rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang centraal. De rechtbank oordeelt uiteindelijk dat de Wzd-problematiek voorliggend is.
Rechtbank Rotterdam, 27-11-2023 (29-02-2024), ECLI:NL:RBROT:2023:12875
Betrokkene lijdt aan een psychotische stoornis bij vasculaire dementie en verblijft op grond van een ZM in een Wvggz-instelling. Er is een zorgmachtiging aangevraagd in afwachting van een overplaatsing naar een verpleeghuis. De overbruggingsmachtiging ontbreekt echter en het verblijf in de Wvggz instelling is niet meer bedoeld om betrokkene de zorg te geven die hij voorheen, onder de voorgaande zorgmachtiging, nodig had. Bovendien is ter zitting gebleken dat onduidelijk is wanneer de overplaatsing verwacht kan worden: er is enkel de hoop dat dat overplaatsing binnen een jaar gerealiseerd zal zijn. De zorgmachtiging wordt dan ook afgewezen.
Wet langdurige zorg
Rechtbank Noord-Holland, 02-02-2024 (datum publicatie: 06-02-2024), ECLI:NL:RBNHO:2024:839
Deze zaak gaat over de vraag of het de zorgkantoor de aanvraag om verlenging van het PGB en goedkeuring van de zorgovereenkomst terecht heeft mogen afwijzen. Volgens de rechtbank is dit het geval. Er bestaat geen recht op het verzilveren van de benodigde zorg in de vorm van een PGB. Om dat te kunnen doen moet de aanvrager voldoen aan de voorschriften voor het PGB die de wet daaraan stelt. In dit geval heeft het zorgkantoor die aanvragen terecht af mogen wijzen op basis van het bepaalde in de Regeling langdurige zorg.
Rechtbank Limburg, 06-02-2024 (datum publicatie: 12-02-2024), ECLI:NL:RBLIM:2024:538
Twee beroepen tegen de vaststellingen van de eigen bijdragen voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) voor twee verschillende periodes in 2022.
De beroepen van eiseres zien er in de kern op dat ten onrechte een percentage van 4% is gehanteerd bij de vermogensinkomensbijtelling. Dit standpunt deelt de rechtbank niet. De rechtbank volgt de verwijzing van eiseres naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 evenmin. Dat arrest gaat namelijk over de vermogensrendementsheffing, terwijl het beroep van eiseres gaat over de vermogensinkomensbijtelling.
Centrale Raad van Beroep, 31-01-2024 (datum publicatie: 12-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2024:246
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat het CIZ op goede gronden het zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging als het best passende zorgprofiel heeft vastgesteld. Het CIZ heeft voldoende gemotiveerd dat dit zorgprofiel, gelet op de daarbij behorende samenhangende zorg, het beste aansluit bij de zorgbehoefte van appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel over de beroepsgronden had moeten komen.
Centrale Raad van Beroep, 31-01-2024 (datum publicatie: 13-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2024:245
Het hoger beroep is ingetrokken naar aanleiding van de “herziene beslissing op bezwaar” van het CIZ van
5 oktober 2023. Het bestreden besluit is dus herzien. Daarmee is sprake van een tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb. CIZ veroordeeld in de kosten bezwaar en hoger beroep alsmede griffierecht.
Rechtbank Midden-Nederland, 10-02-2024 (datum publicatie: 15-02-2024), ECLI:NL:RBMNE:2024:442
Het CAK moet afgaan op de aanmelding door de zorgverzekeraar. Het CAK is niet bevoegd zelf na te gaan of eiser terecht als wanbetaler is aangemeld door FBTO. Vóór het CAK een melding door een zorgverzekeraar verder in behandeling neemt, moet het CAK de melding wel marginaal toetsen. Deze marginale toets is echter zeer beperkt. De bedoeling ervan is alleen om te voorkomen dat de bestuursrechtelijke premie wordt opgelegd bij overduidelijk onjuiste meldingen. Het CAK heeft in de Beleidsregels CAK inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet (Beleidsregels CAK) weergegeven wat de marginale toetst inhoudt. De beschreven situaties zijn situaties die op grond van de wet niet mogen voorkomen bij melding en die voor het CAK eenvoudig controleerbaar zijn. Het CAK is onder andere verplicht de aanmelding buiten behandeling te laten als de verzekerde minderjarig is of overleden is. Het CAK mag niet toetsen of iemand verzekeringsplichtig is. Daarom oordeelt de rechtbank dat het CAK eisers aanmelding terecht in behandeling heeft genomen.
Rechtbank Midden-Nederland, 09-01-2024 (datum publicatie: 15-02-2024), ECLI:NL:RBMNE:2024:441
De bevoegdheden van het CAK worden geregeld in artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg. Hieruit blijkt dat het CAK geen bevoegdheid heeft om COVID-19 zelftesten te vergoeden aan particulieren. Omdat het CAK hiertoe geen bevoegdheid heeft, oordeelt de rechtbank dat het CAK eisers COVID-19 zelftesten niet kon vergoeden.
Rechtbank Midden-Nederland, 31-01-2024 (datum publicatie: 20-02-2024), ECLI:NL:RBMNE:2024:476 en ECLI:NL:RBMNE:2024:475
Het Zorgkantoor moet de discretionaire bevoegdheid om een pgb lager of op nihil vast te stellen en onverschuldigd betaald pgb terug te vorderen uitoefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging of nihil stelling voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. De omstandigheid dat eiser niet in staat was de administratie zelfstandig te voeren en dat hij die heeft uitbesteed aan zijn gewaarborgde hulp, levert geen grond op voor het oordeel dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen zwaarder mocht laten wegen.
Centrale Raad van Beroep, 19-02-2024 (datum publicatie: 22-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2024:319
Appellant heeft laten weten dat hij een GGZ-indicatie heeft gekregen op grond van de Wlz en de melding van 31 mei 2021 is afgesloten. De Raad oordeelt dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Hoger beroep niet-ontvankelijk.
Centrale Raad van Beroep, 08-02-2024 (datum publicatie: 22-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2024:306
Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wlz. Zorgvuldige medische adviezen CIZ. Geen sprake van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in de Wlz.
Centrale Raad van Beroep, 08-02-2024 (datum publicatie: 29-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2024:334
Toekenning van een indicatie voor onbepaalde tijd met ingang van 1 januari 2021 voor het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding en verzorging. CIZ heeft overtuigend toegelicht waarom het door appellante gewenste zorgprofiel voor haar niet passend is. Geobjectiveerde zorgbehoefte.
Centrale Raad van Beroep, 13-02-2024, (datum publicatie: 22-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2024:305 en ECLI:NL:CRVB:2024:307
Deze zaak gaat over de vaststelling van de eigen bijdragen WLZ over het jaar 2018. Na het verzoek om peiljaarverlegging heeft het CAK de eigen bijdragen vastgesteld. Appellanten hebben hun stelling dat deze eigen bijdragen te hoog zijn vastgesteld niet onderbouwd. Vaststelling is correct.
Rechtbank Overijssel, 12-02-2024 (datum publicatie: 29-02-2024), ECLI:NL:RBOVE:2024:714
In deze zaak overweegt de rechtbank dat de zorgverleners als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij een besluit over een persoonsgebonden budget op het moment dat het bestreden besluit tot aantasting van hun reputatie zou kunnen leiden.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Rechtbank Noord-Holland, 06-02-2024 (datum publicatie: 06-02-2024), ECLI:NL:RBNHO:2024:1075
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem stelt zich klaarblijkelijk op het standpunt dat een onderzoek op grond van de Wmo 015 achterwege kan worden gelaten, nu vaststaat dat verzoekster zelfredzaam is. Dat betoog kan de voorzieningenrechter niet goed volgen. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Haarlem staat immers dat een dergelijk onderzoek slechts achterwege kan worden gelaten als de situatie al voldoende bekend is door eerdere meldingen of onderzoeken. Gesteld, noch gebleken is dat dit het geval is. De enkele weigering om een woning te accepteren valt daar in ieder geval niet onder.
Om te kunnen beoordelen of verzoekster en haar kinderen in aanmerking kunnen komen voor maatschappelijke opvang zal verweerder dus een onderzoek moeten verrichten, overeenkomstig de wet en de verordening. De voorzieningenrechter benadrukt dat bij dit onderzoek het belang van de kinderen voorop dient te staan. Wat er ook zij van de beslissingen van verzoekster, de kinderen treft daarvan geen enkel verwijt, terwijl juist zij in een kwetsbare positie verkeren gezien hun nog (zeer) jonge leeftijd.
Centrale Raad van Beroep, 21-12-2023 (datum publicatie: 08-02-2024), ECLI:NL:CRVB:2023:2536
Appellanten hebben geen procesbelang meer bij een inhoudelijk oordeel over de aan hen verstrekte begeleiding in de vorm van zorg in natura. Deze uitkomst komt niet in strijd met de in artikel 6 van het EVRM neergelegde waarborg van effectieve rechtsbescherming. De toegang tot de rechter mag worden beperkt zolang het recht hiertoe niet in de kern wordt aangetast. Van een aantasting in de kern van het recht op toegang tot de rechter is geen sprake. Dat de rechter alleen een inhoudelijk oordeel geeft in geval van een reëel procesbelang dient het legitieme doel van een goede rechtsbedeling en is in dit geval niet onevenredig. Appellanten hebben namelijk feitelijk de ondersteuning gekregen die zij met de procedure wilden bereiken. Ook ziet de Raad geen aanleiding om de