Is verpanding van onderhanden werk mogelijk?

24 november 2017, laatst geüpdatet 28 augustus 2024
Voor de vraag of en wanneer er een rechtsgeldig pandrecht op een vordering tot stand komt, is relevant wanneer die vordering is ontstaan. Pas wanneer de vordering is ontstaan, kan daarop een pandrecht tot stand komen. Wanneer een vordering tot stand komt, kan per vordering verschillen. Zo ontstaat een vordering uit hoofde van een aannemingsovereenkomst (in de bouw) veelal op het moment van oplevering, hoewel partijen ook kunnen afspreken dat er al vorderingen ontstaan voordat de werkzaamheden...
Maartje ter Horst 
Maartje ter Horst 
Advocaat - Senior
In dit artikel
Voor de vraag of en wanneer er een rechtsgeldig pandrecht op een vordering tot stand komt, is relevant wanneer die vordering is ontstaan. Pas wanneer de vordering is ontstaan, kan daarop een pandrecht tot stand komen. Wanneer een vordering tot stand komt, kan per vordering verschillen. Zo ontstaat een vordering uit hoofde van een aannemingsovereenkomst (in de bouw) veelal op het moment van oplevering, hoewel partijen ook kunnen afspreken dat er al vorderingen ontstaan voordat de werkzaamheden aanvangen en tussentijds, bijvoorbeeld bij het gereedkomen van de eerste verdieping of de plaatsing van het dak.

Het ontstaansmoment van vorderingen is met name relevant in het geval van een faillissement. Heeft de gefailleerde voor zijn faillissement vorderingen verpand, dan dient beoordeeld te worden of die vorderingen per faillissementsdatum al bestonden. Is dat het geval, dan zal de pandhouder zich op die vorderingen mogen verhalen. Is de vordering nog niet tot stand gekomen, dan vist de pandhouder achter het net en valt de opbrengst van de vordering in de faillissementsboedel.

Procedure Famed BV/Kreikamp q.q.
Deze problematiek is ook in de zorgsector relevant en kwam aan de orde in een procedure waarover de Hoge Raad op 17 november jl. arrest wees. Op onze kennispagina Gezondheidszorg schreef mijn kantoorgenoot hierover ook een artikel.

In deze procedure stond de vraag centraal of werkzaamheden die door zorgaanbieder Better Life B.V. op basis van een geneeskundige behandelingsovereenkomst waren uitgevoerd maar op het moment van haar faillietverklaring nog niet waren gedeclareerd bij de zorgverzekeraar, als onderhanden werk rechtsgeldig aan financier Famed B.V. was verpand. In dat kader had de Hoge Raad de vraag te beantwoorden op welk moment de vordering van Better Life B.V. op haar zorgverzekeraar ontstond: op het moment waarop de geneeskundige behandeling geheel was afgerond, of reeds eerder, op het moment dat nog sprake was van “onderhanden werk”?

Rechtbank
In eerste aanleg oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat onderhanden werk in de zorg, dat wil zeggen werkzaamheden die zijn verricht terwijl de behandeling nog niet geheel is afgerond, voor verpanding in aanmerking komt, ook als deze werkzaamheden nog niet gedeclareerd kunnen worden.

Hof
Het Hof oordeelde echter anders: zolang de hele behandeling nog niet is afgerond, bestaat er nog voor de zorgaanbieder nog geen vordering in verband met de vergoeding, zodat daarop ook nog geen pandrecht tot stand kan komen. Bovendien konden de gemaakte kosten pas na voltooiing van de behandeling en het volledig doorlopen van de DBC-regeling bij de zorgverzekeraar worden gedeclareerd, zodat er volgens het Hof op het moment van het faillissement nog geen vordering was ontstaan en er dus nog geen sprake kon zijn van pandrecht daarop.

Hoge Raad
De Hoge Raad is echter een andere mening toegedaan. Wanneer in het kader van een geneeskundige behandelingsovereenkomst meerdere, als zodanig identificeerbare en op geld waardeerbare deelprestaties kunnen worden aangewezen, ontstaat na verrichting van elk van die deelprestaties een daarmee corresponderende vordering tot betaling van loon - tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

Verder overweegt de Hoge Raad dat het feit dat er een DBC-regeling geldt, er niet aan in de weg staat dat er gedurende het DBC-traject tussentijds loonvorderingen ontstaan. De DBC-regeling bepaalt immers met name de hoogte en declaratiewijze van het tarief van een prestatie, maar heeft geen invloed op het ontstaan van de vordering ter zake. De DBC-regeling komt in dit verband echter wel een andere betekenis toe. Volgens de DBC-regeling golden in de voor deze zaak relevante periode tariefbeschikkingen waarin tarieven voor diverse deelprestaties werden onderscheiden. Die deelprestaties met bijbehorende tarieven zijn binnen een geneeskundige behandelingsovereenkomst aan te merken als identificeerbare en op geld waardeerbare deelprestaties als hiervoor bedoeld. Ter beantwoording van de vraag of en op welk moment gedurende een DBC-traject loon verschuldigd wordt, moet dus worden aangesloten bij de binnen dat systeem aangewezen deelprestaties voor zover deze zijn voltooid.

Conclusie
Indien tussen partijen geen andere afspraken zijn gemaakt, ontstaat de betalingsvordering van een zorgaanbieder bij de voltooiing van (tussentijdse) deelprestaties, ook als er op dat moment nog niet kan worden gedeclareerd, en dus niet pas op het moment dat de geneeskundige behandeling geheel is afgerond. Dit betekent dat er steeds na voltooiing van zo’n deelprestatie een pandrecht tot stand kan komen op die (deelprestatie)vordering. Goed nieuws dus voor de financierbaarheid van zorgaanbieders: onderhanden werk in de zorg is te verpanden.

Relevantie voor andere sectoren
De uitkomst van deze procedure kan ook van belang zijn voor andere branches, bijvoorbeeld de bouwsector. Betoogd kan worden dat indien bepaalde prestaties als deelprestaties zijn aan te merken (denk bijvoorbeeld aan het hiervoor door mij genoemde voorbeeld van het gereedkomen van een verdieping), reeds een vordering ontstaat die voor verpanding vatbaar is – óók indien de aannemer daarvoor nog geen factuur heeft verzonden of andere administratieve handelingen heeft verricht. Van belang is wel om steeds te onderzoeken of partijen geen andersluidende afspraken hierover hebben gemaakt.

Meer weten over verpanding van onderhanden werk? Neem contact op met Maartje ter Horst.