Bestuurders en penningmeesters van stichtingen huldigen wel eens het standpunt dat de stichting die zij vertegenwoordigen niet belastingplichtig is voor de heffing van vennootschapsbelasting (winstbelasting). Hierbij wordt vaak als argument gebruikt dat de stichting niet naar winst streeft en volgens de statuten geen winstoogmerk heeft of zelfs niet mag hebben. Hoewel dit standpunt op basis van bepaalde feiten en omstandigheden juist kan zijn, is het niettemin verstandig te (blijven) toetsen of dit standpunt volgens de geldende fiscale spelregels (nog) houdbaar is. Het behalen van exploitatieoverschotten kan al vrij snel leiden tot belastingplicht. In afgelopen jaren is gebleken dat de Belastingdienst dit gegeven nog wel eens wil aangrijpen om een aangiftebiljet uit te reiken of aanslagen op te leggen.
Een wetsontwikkeling die de activiteiten en resultaten van stichtingen meer in het vizier van de Belastingdienst zal gaan brengen, is het concept-wetsvoorstel van 21 december 2018. Dit voorstel gaat over de transparantie van maatschappelijke organisaties op grond waarvan stichtingen onder andere worden verplicht hun “jaarrekening” jaarlijks te publiceren bij de Kamer van Koophandel. Voor de inhoud van het wetsvoorstel wordt verwezen naar het artikel van 5 februari 2019 van Ton Lekkerkerker.
Belastingplicht in het kort
Stichtingen (en verenigingen) zijn op basis van de Nederlandse fiscale wetgeving belastingplichtig voor de heffing van vennootschapsbelasting indien en voor zover een onderneming wordt gedreven. Afhankelijk van de fiscale kwalificatie van haar activiteiten, is een stichting niet, beperkt of volledig belastingplichtig met betrekking tot de exploitatieresultaten van die activiteiten. Het ondernemerschap wordt naar fiscale maatstaven bepaald. Dit betekent dat getoetst wordt of sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal die deelneemt aan het economische verkeer en met die activiteiten winst beoogt (fiscaal ondernemerschap).
Ondernemerschap wordt op basis van de wet ook verondersteld aanwezig te zijn als de activiteiten uiterlijk overeenkomen met het drijven van een onderneming, waardoor in concurrentie wordt getreden met andere ondernemingen.
Beleggingsactiviteiten vallen doorgaans niet onder de belastingplicht, tenzij er een verbondenheid bestaat met de ondernemingsmatige activiteiten.
Het belastingtarief voor 2019 bedraagt 19% over een fiscaal resultaat tot € 200.000. Over het meerdere is 25% verschuldigd. Aan de belastingplicht zijn administratieve verplichtingen verbonden.
Toepassing van de belastingplicht in de praktijk
Voor stichtingen die uitsluitend commerciële activiteiten verrichten, zal de belastingplicht evident zijn. Stichtingen die vrijwel uitsluitend maatschappelijke, kerkelijke, sociale en charitatieve activiteiten verrichten zijn veelal subjectief vrijgesteld. Dat geldt onder bepaalde voorwaarden ook voor stichtingen die actief zijn op het gebied van hoger en wetenschappelijk onderwijs, overheidstaken en voor pensioenfondsen. Voor de zorgsector gelden specifieke fiscale spelregels op grond waarvan een beroep kan worden gedaan op vrijstellingen. Hierover zal binnenkort een artikel verschijnen.
Voor stichtingen die (ook) andere activiteiten verrichten is de belastingplicht niet altijd even duidelijk. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan stichtingen die werkzaam zijn op de raakvlakken van wetenschap, bedrijfsleven (R&D), onderwijs en zorg.
In deze gevallen zal vooral getoetst worden aan het criterium “het beogen van winst”.
Bij de beoordeling van de belastingplicht wordt de uitleg van dit criterium vaak onderschat. Het gegeven dat de statuten het maken van winst verbieden of daarin is opgenomen dat de stichting niet naar winst streeft, is fiscaal niet doorslaggevend. Op basis van de wetgeving en rechtspraak valt onder het beogen van winst namelijk ook het behalen van exploitatieoverschotten, ook als die bedoeld zijn om binnen de stichting een buffervermogen op te bouwen. Voor stichtingen met jaarlijks geringe exploitatieoverschotten heeft de wetgever een afzonderlijke vrijstelling opgenomen (zie hierna). Daar komt bij dat de Belastingdienst soms geneigd is het geheel van de activiteiten van de stichting in de beoordeling te betrekken, terwijl het uitgangspunt van de wetgever is de belastingplicht per (cluster)activiteit te beoordelen.
De invloed van subsidies
In Nederland bestaat een groot aantal stichtingen dat subsidies ontvangt van de overheid of van andere instanties zoals het bedrijfsleven. In het verleden werden overheidssubsidies verstrekt als exploitatiebijdragen ter dekking van de kosten. In een besluit uit 2005 heeft de wetgever geregeld dat stichtingen die dergelijke subsidies ontvangen en overigens maar beperkt activiteiten verrichten, niet belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. Dit besluit lijkt inmiddels achterhaald door ontwikkelingen in de afgelopen jaren.
In de afgelopen jaren zijn overheidssubsidies steeds meer omgevormd tot outputsubsidies (prestatieafhankelijk). Daarnaast worden zogenaamde revolving-funds verstrekt, waarvan het bedrag al of niet met een lage rentevergoeding volledig terugbetaald moet worden. Als gevolg hiervan kunnen exploitatieoverschotten worden behaald, waarvan de Belastingdienst het standpunt zou kunnen innemen dat de stichting belastingplichtig is. In een aantal gevallen zal dat standpunt juist zijn. Dat kan anders zijn ingeval aan de subsidie een terugbetalings- of aanwendingsverplichting is verbonden. Van het behalen van een exploitatieoverschot zal voor die activiteiten dan immers geen sprake zijn. Bij de beoordeling van de belastingplicht zouden deze activiteiten in principe buiten beschouwing moeten blijven. Niettemin, kan uit de financiële verslaglegging (jaarrekening) van de stichting een beeld ontstaan dat er in bepaalde jaren exploitatie-overschotten worden behaald als gevolg van timingverschillen in de ontvangst en de uitgave van de subsidie. In de praktijk biedt dat soms een aangrijpingspunt voor de Belastingdienst om de belastingplicht ter discussie te stellen.
Overigens bestaan er verschillen in de bepaling van het exploitatieresultaat voor de jaarrekening en voor de belastingheffing. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan dotaties aan voorzieningen die fiscaal niet in alle gevallen in aanmerking genomen mogen worden. Dit kan leiden tot een hoger fiscaal resultaat en mogelijk tot belastingplicht.
Stichtingen met relatief geringe exploitatie-overschotten
Voor stichtingen met relatief geringe exploitatie-overschotten heeft de wetgever onlangs een hernieuwd besluit gepubliceerd. Dergelijke stichtingen vallen buiten de belastingplicht indien hun jaarlijkse (fiscale) exploitatieresultaat niet meer bedraagt dan € 15.000, dan wel in het desbetreffende boekjaar en de 4 voorafgaande boekjaren gezamenlijk niet meer dan € 75.000 bedraagt. De belastingplicht wordt per jaar beoordeeld. De vrijstelling is van rechtswege van toepassing. Dit betekent dat een stichting in een bepaald boekjaar belastingplichtig kan zijn en een volgende boekjaar kan zijn vrijgesteld en andersom. De overgang van belastingplicht naar vrijgesteld zal leiden tot een finale fiscale afrekening over resultaten en aanwezige stille reserves waarover nog geen belasting is betaald (cash-out!). Met een tijdig schriftelijk verzoek kan de belastingplicht gehandhaafd blijven en blijft directe afrekening achterwege.
Aandachtspunten voor het bestuur
Voor het bestuur van stichtingen (en verenigingen) is het van belang te weten of sprake is van - een potentieel risico op - vennootschapsbelastingplicht en wat daarvan de mogelijke impact is op de financiële positie van de stichting.
Ons advies is om in dit verband onderzoek te doen naar:
• de feitelijke activiteiten (ook in de afgelopen jaren)
• de inhoud van de statutaire bepalingen
• de inhoud van subsidieregelingen en andere bijdragen
• de financiële verslaglegging van activiteiten in de jaarrekening
• de bepaling van de fiscale exploitatieresultaten
Hierin kan gelijktijdig naar de positie voor de omzetbelasting gekeken worden, zoals het ondernemerschap voor de btw, het recht op aftrek van voorbelasting en de eventuele verschuldigdheid van btw op subsidies en bijdragen. Voor de loonheffingen zal met name de belastingplicht van bestuurders een aandachtspunt kunnen zijn.
Kennis van de fiscale positie van de stichting aangevuld met een goede planning kan onaangename financiële verrassingen achteraf voorkomen.