Twee verzekeraars strijden over de vraag wie bij samenloop van verzekeringen de uitgekeerde schade dient te dragen (op grond van
artikel 7:961 BW). Zij hebben onderling verhaal zodat ieder zijn deel in de dekkingslast draagt ‘naar evenredigheid van de bedragen waarvoor ieder afzonderlijk kan worden aangesproken’. Is daarbij uitsluitend van belang wie de verzekeraars aanspreekt, of speelt ook de verhouding van de verzekeraars tot de aansprakelijke persoon (de verzekerde) een rol?
Kern van het geschil
Het betreft een samenloopdiscussie, en de uitleg van samenloop (of zogenoemde ‘na-u’) clausules in verhouding tot bepalingen uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM)..
In dit geval had de benadeelde onder beide WAM-verzekeringen aanspraak kunnen maken op vergoeding van de geleden en te lijden schade op basis van het ‘eigen recht’ uit artikel 6 WAM. De regresnemende verzekeraar (Aegon) had de hardste na-u clausule , terwijl de verzekeraar op wie regres werd genomen (Goudse) wegens verzwijging geen dekking aan haar verzekerde behoefde te verlenen, zodat geen sprake is van samenloop. Aegon voerde daartegen aan dat nu beide verzekeraars op grond van artikel 6 WAM door de benadeelde konden worden aangesproken (en jegens de benadeelde ex artikel 11 lid 1 WAM door Goudse geen beroep op het ontbreken van dekking in verband met verzwijging kon worden gedaan), wél sprake was van samenloop, en dat vanwege de harde na-u clausule va Aegon, Goudse de gehele schade diende te dragen. Welke verzekeraar krijgt gelijk?
Hardste samenloopbepaling: Aegon
Voornoemd artikel 7:961 BW is van regelend recht. Verzekeraars kunnen in hun verzekeringsovereenkomsten door middel van samenloopbepalingen (‘na-u-clausules’) bedingen dat in geval van samenloop de betrokken verzekering geen dekking biedt. Daarbij bestaan zachte samenloopclausules (geen dekking ‘ indien en voor zover er een andere verzekering is die de schade dekt’) en harde samenloopclausules ( geen dekking ‘ indien en voor zover de schade door een andere verzekering wordt gedekt, wanneer de onderhavige verzekering niet zou bestaan’). De verzekeraar met de zachtste samenloopbepaling dient de schade te dragen, en als de samenloopbepalingen ‘even hard’ zijn, geldt de algemene bepaling van artikel 7:961 BW.
Aegon had de hardste samenloopbepaling, en zou op grond daarvan de door haar aan de nabestaanden van de bij het door verzekerde veroorzaakte ongeval overleden motorrijder vergoede schade op Goudse kunnen verhalen. Aegon had wel aan de benadeelden uitbetaald, nu zij zich tegenover benadeelden (ingevolge voornoemd artikel 11 lid 1 WAM) niet op deze samenloopbepaling kon beroepen.
Maar (1): verzekerde had geen dekking bij Goudse wegens verzwijging
Goudse betoogt dat zij in haar verhouding tot verzekerde niet tot dekking gehouden is, omdat zij de overeenkomst wegens verzwijging heeft opgezegd. Daarom heeft volgens Goudse de harde samenloopclausule van Aegon geen effect. Ook is volgens Goudse regres door Aegon ingevolge artikel 7:961 lid 3 BW op haar niet mogelijk, omdat vanwege het ontbreken van de dekking onder haar polis, niet dezelfde schade door meer dan één verzekering wordt gedekt (zie lid 1 van dat artikel).
Een verzekeraar kan zich inderdaad met succes verweren tegen een vordering wegens samenloop wanneer deze aantoont dat er geen sprake van samenloop is, omdat diens verzekering voor het betrokken schadevoorval geen dekking biedt.
Er bestaat in dat geval wel dekking onder de verzekering met de hardste samenloopbepaling. Prof Wansink, De Algemene aansprakelijkheidsverzekering (p. 220) geeft ook aan dat door de harde samenloopbepaling de polis (van in dit geval: Aegon) een subsidiair karakter krijgt: de verzekeraar met de hardste samenloopbepaling is slechts gehouden tot dekking indien en voor zover de primaire dekking niet tot een volledige schadeloosstelling leidt.
Maar (2): ontbreken van dekking wegens verzwijging kan bij de WAM helemaal niet aan de benadeelde worden tegengeworpen!
Aegon pareert het argument van Goudse met de stelling dat Goudse tegenover de benadeelde geen beroep kan doen op verzwijging, dwaling of bedrog, en dat Goudse dat dus ook niet tegenover de verhaal zoekende Aegon kan doen.
Een benadeelde kan van een WAM-verzekeraar in gevallen als de onderhavige inderdaad uitkering verlangen op basis van het ‘eigen recht’ uit artikel 6 WAM. In artikel 11 lid 1, eerste volzin WAM is vervolgens bepaald dat geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval door een verzekeraar aan de benadeelde kan worden tegengeworpen. De verzekeraar dient in dergelijke gevallen dus aan de benadeelde uit te keren, maar kan vervolgens op grond van artikel 15 WAM wel verhaal nemen op de verzekeringnemer (en op de verzekerde die niet tevens verzekeringnemer is, als deze niet te goeder trouw heeft mogen aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt).
De benadeelde kond dus niet alleen onder de WAM-verzekering van Aegon, maar ook onder de WAM-verzekering van Goudse aanspraak maken op vergoeding van de geleden en te lijden schade. Aegon kon de harde samenloopclausule niet tegen hen inroepen, en Goudse kon op haar beurt het ontbreken van dekking wegens verzwijging niet tegen hen inroepen.
De rechtbank Middelburg en het hof 's-Gravenhage gingen in deze stelling van Aegon mee, waardoor Goudse in feitelijke instanties werd veroordeeld de schadeafwikkeling van Aegon over te nemen en de door Aegon aan de nabestaanden betaalde bedragen te vergoeden.
Maar (3): bij regres tussen WAM-verzekeraars is de verhouding tot de benadeelde niet de enige verhouding waarmee rekening dient te worden gehouden
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof ’s-Gravenhage, omdat bij samenloop de verhouding tot de verzekerde van doorslaggevend belang is, en niet de verplichtingen die jegens een derde kunnen bestaan op grond van een ‘eigen recht’ zoals bij de WAM.
De Hoge Raad oordeelde in het arrest van 11 juli 2014 :
‘Er is evenwel geen grond om te oordelen dat onder deze omstandigheden wel met succes verhaal door Aegon kan worden gezocht op de grond dat Goudse die benadeelde ingevolge art. 6 lid 1 en 11 lid 1 WAM de ingeroepen dekkingsuitsluiting niet had kunnen tegenwerpen.
Die omstandigheid hangt immers niet samen met de in de polisvoorwaarden geformuleerde dekking, maar is een gevolg van de door de WAM bij wijze van beschermingsmaatregel aan een benadeelde toegekende bijzondere rechtspositie.’
Verder weegt de Hoge Raad mee dat indien Goudse wel aan de benadeelde in de zin van de WAM had voldaan, via een ‘u bocht’ toch weer bij Aegon zou zijn uitgekomen, omdat Goudse (die zoals gezegd dekking aan de verzekerde kon ontzeggen op basis van verzwijging) regres kon nemen op verzekerde, en deze weer verhaal kon halen op Aegon. De Hoge Raad overwoog:
‘Een geslaagd regres zou Aegon bovendien uiteindelijk niet baten indien Goudse ingevolge art. 15 WAM regres zou kunnen nemen op [betrokkene 1] als de aansprakelijke persoon en deze vervolgens weer verhaal zou kunnen zoeken op Aegon, bij wie het risico van zijn aansprakelijkheid ook verzekerd was en wier harde samenloopclausule bij het slagen van het dekkingsverweer van Goudse geen effect zou sorteren.’
AG Wuisman gaat in zijn conclusie voor het arrest uitgebreid in op de WAM en op samenloop. Hij geeft onder meer aan dat de verhouding tot de aansprakelijke persoon van belang is voor de vaststelling of het resultaat dat toepassing van artikel 7:961 BW (uitgaande van de verhouding tot de benadeelde in de zin van de WAM) oplevert, al dan niet correctie behoeft in het licht van de mogelijkheid van verhaal op de aansprakelijke persoon op de voet van artikel 15 WAM.
Conclusie
Bij samenloop van WAM-polissen is niet van doorslaggevend belang dat een ‘uitsluitingsclausule’ niet kan worden tegengeworpen aan de benadeelde in de zin van de WAM, maar dient naar de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde te worden gekeken. De verzekeringsovereenkomst (met bijbehorende uitsluitingsclausules) is derhalve wel degelijk van groot belang.
Op 6 december 2011 kwam de Geschillencommissie Schadeverzekeraars inzake een samenloopgeschil 'Vervangend motorrijtuig' ( uitspraak no. 125) al tot een soortgelijke conclusie:
‘De strekking van de WAM is echter niet om aansprakelijkheid van de verzekeraar te scheppen waar vaststaat dat voor een bepaald motorrijtuig bij die verzekeraar geen verzekering bestaat noch ook heeft bestaan. In de verhouding tussen de verzekeringnemer en verzekeraar B zijn heldere afspraken gemaakt die tot de conclusie leiden dat voor het vervangende motorrijtuig geen dekking bestond. Geheel in overeenstemming met de hiervoor weergegeven feitelijke gegevens, heeft de verzekerde van B de vervangende auto niet gemeld onder de polis bij B omdat er dekking voor bestond onder de polis bij A. De polis van B biedt derhalve geen dekking. Er is daarom geen sprake van samenloop.’
Kern van het geschil
Het betreft een samenloopdiscussie, en de uitleg van samenloop (of zogenoemde ‘na-u’) clausules in verhouding tot bepalingen uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM)..
In dit geval had de benadeelde onder beide WAM-verzekeringen aanspraak kunnen maken op vergoeding van de geleden en te lijden schade op basis van het ‘eigen recht’ uit artikel 6 WAM. De regresnemende verzekeraar (Aegon) had de hardste na-u clausule , terwijl de verzekeraar op wie regres werd genomen (Goudse) wegens verzwijging geen dekking aan haar verzekerde behoefde te verlenen, zodat geen sprake is van samenloop. Aegon voerde daartegen aan dat nu beide verzekeraars op grond van artikel 6 WAM door de benadeelde konden worden aangesproken (en jegens de benadeelde ex artikel 11 lid 1 WAM door Goudse geen beroep op het ontbreken van dekking in verband met verzwijging kon worden gedaan), wél sprake was van samenloop, en dat vanwege de harde na-u clausule va Aegon, Goudse de gehele schade diende te dragen. Welke verzekeraar krijgt gelijk?
Hardste samenloopbepaling: Aegon
Voornoemd artikel 7:961 BW is van regelend recht. Verzekeraars kunnen in hun verzekeringsovereenkomsten door middel van samenloopbepalingen (‘na-u-clausules’) bedingen dat in geval van samenloop de betrokken verzekering geen dekking biedt. Daarbij bestaan zachte samenloopclausules (geen dekking ‘ indien en voor zover er een andere verzekering is die de schade dekt’) en harde samenloopclausules ( geen dekking ‘ indien en voor zover de schade door een andere verzekering wordt gedekt, wanneer de onderhavige verzekering niet zou bestaan’). De verzekeraar met de zachtste samenloopbepaling dient de schade te dragen, en als de samenloopbepalingen ‘even hard’ zijn, geldt de algemene bepaling van artikel 7:961 BW.
Aegon had de hardste samenloopbepaling, en zou op grond daarvan de door haar aan de nabestaanden van de bij het door verzekerde veroorzaakte ongeval overleden motorrijder vergoede schade op Goudse kunnen verhalen. Aegon had wel aan de benadeelden uitbetaald, nu zij zich tegenover benadeelden (ingevolge voornoemd artikel 11 lid 1 WAM) niet op deze samenloopbepaling kon beroepen.
Maar (1): verzekerde had geen dekking bij Goudse wegens verzwijging
Goudse betoogt dat zij in haar verhouding tot verzekerde niet tot dekking gehouden is, omdat zij de overeenkomst wegens verzwijging heeft opgezegd. Daarom heeft volgens Goudse de harde samenloopclausule van Aegon geen effect. Ook is volgens Goudse regres door Aegon ingevolge artikel 7:961 lid 3 BW op haar niet mogelijk, omdat vanwege het ontbreken van de dekking onder haar polis, niet dezelfde schade door meer dan één verzekering wordt gedekt (zie lid 1 van dat artikel).
Een verzekeraar kan zich inderdaad met succes verweren tegen een vordering wegens samenloop wanneer deze aantoont dat er geen sprake van samenloop is, omdat diens verzekering voor het betrokken schadevoorval geen dekking biedt.
Er bestaat in dat geval wel dekking onder de verzekering met de hardste samenloopbepaling. Prof Wansink, De Algemene aansprakelijkheidsverzekering (p. 220) geeft ook aan dat door de harde samenloopbepaling de polis (van in dit geval: Aegon) een subsidiair karakter krijgt: de verzekeraar met de hardste samenloopbepaling is slechts gehouden tot dekking indien en voor zover de primaire dekking niet tot een volledige schadeloosstelling leidt.
Maar (2): ontbreken van dekking wegens verzwijging kan bij de WAM helemaal niet aan de benadeelde worden tegengeworpen!
Aegon pareert het argument van Goudse met de stelling dat Goudse tegenover de benadeelde geen beroep kan doen op verzwijging, dwaling of bedrog, en dat Goudse dat dus ook niet tegenover de verhaal zoekende Aegon kan doen.
Een benadeelde kan van een WAM-verzekeraar in gevallen als de onderhavige inderdaad uitkering verlangen op basis van het ‘eigen recht’ uit artikel 6 WAM. In artikel 11 lid 1, eerste volzin WAM is vervolgens bepaald dat geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval door een verzekeraar aan de benadeelde kan worden tegengeworpen. De verzekeraar dient in dergelijke gevallen dus aan de benadeelde uit te keren, maar kan vervolgens op grond van artikel 15 WAM wel verhaal nemen op de verzekeringnemer (en op de verzekerde die niet tevens verzekeringnemer is, als deze niet te goeder trouw heeft mogen aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt).
De benadeelde kond dus niet alleen onder de WAM-verzekering van Aegon, maar ook onder de WAM-verzekering van Goudse aanspraak maken op vergoeding van de geleden en te lijden schade. Aegon kon de harde samenloopclausule niet tegen hen inroepen, en Goudse kon op haar beurt het ontbreken van dekking wegens verzwijging niet tegen hen inroepen.
De rechtbank Middelburg en het hof 's-Gravenhage gingen in deze stelling van Aegon mee, waardoor Goudse in feitelijke instanties werd veroordeeld de schadeafwikkeling van Aegon over te nemen en de door Aegon aan de nabestaanden betaalde bedragen te vergoeden.
Maar (3): bij regres tussen WAM-verzekeraars is de verhouding tot de benadeelde niet de enige verhouding waarmee rekening dient te worden gehouden
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof ’s-Gravenhage, omdat bij samenloop de verhouding tot de verzekerde van doorslaggevend belang is, en niet de verplichtingen die jegens een derde kunnen bestaan op grond van een ‘eigen recht’ zoals bij de WAM.
De Hoge Raad oordeelde in het arrest van 11 juli 2014 :
‘Er is evenwel geen grond om te oordelen dat onder deze omstandigheden wel met succes verhaal door Aegon kan worden gezocht op de grond dat Goudse die benadeelde ingevolge art. 6 lid 1 en 11 lid 1 WAM de ingeroepen dekkingsuitsluiting niet had kunnen tegenwerpen.
Die omstandigheid hangt immers niet samen met de in de polisvoorwaarden geformuleerde dekking, maar is een gevolg van de door de WAM bij wijze van beschermingsmaatregel aan een benadeelde toegekende bijzondere rechtspositie.’
Verder weegt de Hoge Raad mee dat indien Goudse wel aan de benadeelde in de zin van de WAM had voldaan, via een ‘u bocht’ toch weer bij Aegon zou zijn uitgekomen, omdat Goudse (die zoals gezegd dekking aan de verzekerde kon ontzeggen op basis van verzwijging) regres kon nemen op verzekerde, en deze weer verhaal kon halen op Aegon. De Hoge Raad overwoog:
‘Een geslaagd regres zou Aegon bovendien uiteindelijk niet baten indien Goudse ingevolge art. 15 WAM regres zou kunnen nemen op [betrokkene 1] als de aansprakelijke persoon en deze vervolgens weer verhaal zou kunnen zoeken op Aegon, bij wie het risico van zijn aansprakelijkheid ook verzekerd was en wier harde samenloopclausule bij het slagen van het dekkingsverweer van Goudse geen effect zou sorteren.’
AG Wuisman gaat in zijn conclusie voor het arrest uitgebreid in op de WAM en op samenloop. Hij geeft onder meer aan dat de verhouding tot de aansprakelijke persoon van belang is voor de vaststelling of het resultaat dat toepassing van artikel 7:961 BW (uitgaande van de verhouding tot de benadeelde in de zin van de WAM) oplevert, al dan niet correctie behoeft in het licht van de mogelijkheid van verhaal op de aansprakelijke persoon op de voet van artikel 15 WAM.
Conclusie
Bij samenloop van WAM-polissen is niet van doorslaggevend belang dat een ‘uitsluitingsclausule’ niet kan worden tegengeworpen aan de benadeelde in de zin van de WAM, maar dient naar de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde te worden gekeken. De verzekeringsovereenkomst (met bijbehorende uitsluitingsclausules) is derhalve wel degelijk van groot belang.
Op 6 december 2011 kwam de Geschillencommissie Schadeverzekeraars inzake een samenloopgeschil 'Vervangend motorrijtuig' ( uitspraak no. 125) al tot een soortgelijke conclusie:
‘De strekking van de WAM is echter niet om aansprakelijkheid van de verzekeraar te scheppen waar vaststaat dat voor een bepaald motorrijtuig bij die verzekeraar geen verzekering bestaat noch ook heeft bestaan. In de verhouding tussen de verzekeringnemer en verzekeraar B zijn heldere afspraken gemaakt die tot de conclusie leiden dat voor het vervangende motorrijtuig geen dekking bestond. Geheel in overeenstemming met de hiervoor weergegeven feitelijke gegevens, heeft de verzekerde van B de vervangende auto niet gemeld onder de polis bij B omdat er dekking voor bestond onder de polis bij A. De polis van B biedt derhalve geen dekking. Er is daarom geen sprake van samenloop.’
Gerelateerd
Verzekering