Inzage in het medisch dossier van een overleden patiënt (1): toestemming van de patiënt

15 maart 2021, laatst geüpdatet 12 september 2024
Het inzagerecht voor nabestaanden en andere personen in het medisch dossier van een overleden patiënt is wettelijk geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. In een vierdelige blogreeks bespreken wij uitgebreid de vier gronden op basis waarvan een persoon recht heeft op inzage van het medisch dossier van een overleden patiënt. Daarbij behandelen wij ook de in januari 2021 verschenen ‘Handreiking Inzage in medische dossiers door nabestaanden’ van de KNMG en PFN.
In dit artikel

Hoofdregel is dat het medisch beroepsgeheim ook geldt na het overlijden van de patiënt. Op deze hoofdregel bestaat een limitatief aantal wettelijke uitzonderingsgronden. In een eerder blog hebben wij reeds kort de vier gronden voor inzage in het medisch dossier van een overleden patiënt door een nabestaande besproken, zoals uitgewerkt in de Wgbo (meer specifiek de artikelen 7:458a en 458b BW). Omdat wij in onze eigen praktijk merken dat er bij cliënten veel vragen rijzen over de toepassing van deze artikelen, leek het ons goed om in een blogreeks wat uitgebreider stil te staan bij dit onderwerp. Daarbij trekken wij het ‘inzagerecht na overlijden’ iets breder: de artikelen 7:458a en 458b gelden namelijk niet in alle gevallen alleen voor nabestaanden, maar ook voor anderen dan nabestaanden, zoals de vertegenwoordiger van de patiënt.

In dit eerste deel van onze vierdelige blogreeks werken wij de eerste grond voor inzage en afschrift nader uit: schriftelijke of elektronisch vastgelegde toestemming van de patiënt. Wij verwijzen daarbij ook naar de recentelijk door de KNMG en PFN in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebrachte ‘Handreiking Inzage in medische dossiers door nabestaanden’ (hierna: ‘de Handreiking’).[1] Deze Handreiking maakt onderdeel uit van de voor hulpverlener geldende professionele standaard en is geschreven voor zowel de cure als care sector. De Handreiking geeft hulpverleners praktische handvatten om te beoordelen of personen (waaronder nabestaanden) in bepaalde gevallen recht hebben op inzage in of afschrift van het medisch dossier van een overleden patiënt.

Toestemming moet schriftelijk of elektronisch zijn vastgelegd

Artikel 7:458a lid 1 onder a BW bepaalt dat een hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier van een overleden patiënt verschaft aan een persoon ten behoeve van wie de patiënt ‘bij leven’ toestemming heeft gegeven. Met ‘toestemming bij leven’ wordt bedoeld dat de patiënt tijdens zijn leven heeft vastgelegd dat één of meer personen gegevens uit zijn medisch dossier mogen inzien of een afschrift daarvan mogen ontvangen.

Belangrijk is dat aan deze toestemming vormvereisten zijn verbonden. Mondelinge toestemming is onvoldoende. De wet bepaalt namelijk expliciet dat de door de patiënt gegeven schriftelijk of elektronisch moet zijn vastgelegd. De patiënt heeft hiervoor de volgende opties:

  1. de patiënt stelt zélf een document op waarin zijn toestemming is vastgelegd of laat dit opstellen;

    Een voorbeeld van een dergelijke toestemming is een notariële volmacht van de patiënt waarin de patiënt heeft vastgelegd wie er na zijn overlijden inzage kunnen krijgen in zijn medisch dossier. Op het moment dat de hulpverlener de schriftelijke toestemming van de patiënt ontvangt, dient hij dit document of een kopie daarvan in het dossier van de patiënt te bewaren.
  1. de patiënt vertelt de hulpverlener mondeling aan wie welke gegevens uit zijn medisch dossier na zijn overlijden wel of niet verstrekt mogen worden en de hulpverlener tekent dit (verplicht) aan in het dossier.

    In deze situatie geldt de door de patiënt mondeling gegeven toestemming ook als een schriftelijk of elektronische vastgelegde toestemming. Wij raden hulpverleners hierbij aan om een mondeling door de patiënt gegeven toestemming zo zorgvuldig en zo concreet mogelijk vast te leggen in het medisch dossier.

Een hulpverlener dient zich ervan bewust te zijn dat een door de patiënt bij leven gegeven toestemming kan zien op het volledige medisch dossier, maar óók beperkt kan zijn tot bepaalde delen van het medisch dossier. Van belang is dat de hulpverlener niet méér gegevens mag verstrekken dan waarvoor de patiënt toestemming heeft gegeven (artikel 7:458a lid 3 BW). Indien een nabestaande of een andere persoon om inzage of afschrift verzoekt op basis van schriftelijke of elektronische toestemming van de patiënt, is het dus van belang om de gegeven toestemming goed te bestuderen en niet ruimer uit te leggen dan wat op papier staat.

Toestemming kan (ook) voor andere personen dan nabestaanden worden verleend

De patiënt kan (ook) toestemming geven voor inzage of afschrift voor andere personen dan zijn nabestaanden. De wet laat de patiënt namelijk vrij in zijn keuze of en zo ja, voor welke personen hij toestemming geeft. Van belang is dat in de toestemmingsverklaring of het medisch dossier is aangeduid welke persoon (personen) het precies betreft. Slechts aan hen mag immers inzage worden verleend of afschrift worden verstrekt. Indien de patiënt één persoon noemt, mag er dus niet van worden uitgegaan dat ook toestemming is verleend voor inzage door een ander dan deze bij naam genoemde persoon.

Geen inzage indien is vastgelegd dat de patiënt dit niet wil óf bij schaden persoonlijke levenssfeer ander

Net als dat de patiënt schriftelijk of elektronisch kan vastleggen dat hij toestemming geeft voor inzage in (delen van) zijn dossier door een of meerdere personen, kan de patiënt ook expliciet vastleggen dat hij dit juist niet wil voor een of meerdere personen (zie artikel 7:458a lid 4 BW). De patiënt moet ten tijde van deze ‘wilsbeschikking’ dan wel 1) wilsbekwaam zijn, en 2) minimaal 12 jaar oud zijn. Is aan deze voorwaarden voldaan dan mag géén inzage worden verleend of een afschrift worden verstrekt aan de in de wilsbeschikking van de patiënt genoemde nabestaande(n)/persoon (personen). Aan de wilsbeschikking van de patiënt komt aldus veel waarde toe. Voor uitzonderingen op deze regel, namelijk bij informatie over afstamming en erfelijke aandoeningen, verwijzen wij naar paragrafen 6.2.4 en 6.2.5 van de Handreiking.

Ook als de patiënt wel schriftelijk of elektronisch toestemming heeft gegeven tot inzage of afschrift van zijn dossier na zijn overleden behoeft de hulpverlener hier niet in alle gevallen aan te voldoen. Een hulpverlener behoeft namelijk géén inzage in of afschrift van het medisch dossier van de overleden patiënt te verlenen of te verstrekken indien hierdoor de persoonlijke levenssfeer van een ander wordt geschaad (zie ook artikel 7:458a lid 4 BW). De Handreiking zegt daarover dat ‘[h]oe gevoeliger de informatie over die ander is (bijvoorbeeld gezondheidsgegevens), hoe eerder er sprake is van een schending van de persoonlijke levenssfeer van die ander.’ Onzes inziens valt echter niet in algemene zin te zeggen wanneer sprake is van een situatie waarin de persoonlijke levenssfeer van een ander wordt geschaad door het verlenen van inzage of het verstrekken van een afschrift van het medisch dossier van een overleden patiënt. Van belang is in ieder geval dat de hulpverlener aan de hand van een belangenafweging beoordeelt of deze situatie aan de orde is én dat het schaden van de persoonlijke levenssfeer een overwegend karakter moet hebben in die belangenafweging ten koste van het belang van de persoon die recht heeft op inzage.[2]

Gesprek tussen arts en patiënt over inzage in zijn medisch dossier na overlijden

De Handreiking raadt het hulpverleners verder nog aan om met de patiënt in gesprek te gaan over zijn mogelijkheden met betrekking tot (het verlenen van inzage in en afschrift van) het medisch dossier, afgestemd op de individuele behoefte van de patiënt.[3] Dit naar aanleiding van een motie van Kamerleden Raemaekers en Rutte.[4]

Raemaekers en Rutte doelden hierbij alleen op gesprekken met patiënten die reeds langdurig in behandeling zijn bij de hulpverlener. In de Handreiking wordt dit echter breder getrokken. Indien de patiënt bijvoorbeeld ernstig ziek is en een beperkte levensverwachting heeft, kan het – aldus de Handreiking – voor de patiënt wenselijk en passend zijn om met hem over inzage in het medisch dossier door nabestaanden en andere personen te praten. Het valt daarbij aan te bevelen om te vragen welke concrete personen inzage of afschrift mogen hebben, zodat de toestemming zo concreet mogelijk is, aldus de Handreiking.

Voorts raden de KNMG en PFN aan om ook nadat de toestemming van de patiënt is vastgelegd in het medisch dossier, met hem opnieuw in gesprek te gaan over de toestemming, bijvoorbeeld indien deze erg lang geleden is vastgelegd of indien zich ingrijpende wijzigingen in het leven van de patiënt hebben voorgedaan.

Naar onze mening moet hier terughoudend mee worden omgegaan. Het is namelijk aan de patiënt zélf om al dan niet schriftelijk of elektronisch toestemming te geven voor inzage door of afschrift voor nabestaanden. De hulpverlener mag de patiënt wijzen op deze mogelijkheid en vanuit bewijsrechtelijk oogpunt vragen om een zo concreet mogelijke toestemming, maar het past niet in de taak van de hulpverlener om actief aan te sturen op wijziging van de toestemming vanwege gewijzigde persoonlijke omstandigheden. Het risico bestaat dan namelijk dat de patiënt zich door de hulpverlener (en de toonzetting van zijn vraag) laat leiden.

Tot slot

In dit blog hebben wij uitgewerkt onder welke omstandigheden een persoon inzage kan verschaffen in het medisch dossier van een overleden patiënt op basis van toestemming van die patiënt. In het volgende deel van onze blogreeks bespreken wij de tweede grond die geldt voor nabestaanden en vertegenwoordigers aan wie mededeling is gedaan van een incident in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.

Heeft u vragen over het inzagerecht voor nabestaanden of vraagt u zich in een concrete casus af of er sprake is van een toestemming die voldoet aan de eisen van de wet? Neem dan gerust contact op met Marloes Roetert Steenbruggen-Hulshof of Milou Janssen.

[1] De gelijktijdig verschenen Brochure voor patiënten laten wij buiten beschouwing.

[2] Kamerstukken II 2017/18, 34 994, 3, p. 27 (MvT).

[3] Par. 4.3 van de Handreiking.

[4] Kamerstukken II 2018/19, 34 994, 15. In hun motie verzoeken Raemaekers en Rutte de regering om “bij langdurige behandelingen het gesprek tussen arts en patiënt, bij leven, over de inzage in medische gegevens na het overlijden te bevorderen”.

Gerelateerd

No posts found