De afgelopen maanden heeft het nieuwe fiscale kader (Witteveenkader) voor de werknemerspensioenen veel aandacht gekregen. Per 1 januari 2015 moesten vrijwel alle werkgevers de pensioenregeling van hun medewerkers aanpassen. Per eveneens 1 januari 2015 werd echter ook een grote groep IB-ondernemers met een nieuw fiscaal regime geconfronteerd. In deze bijdrage zal aandacht worden gevraagd voor laatstgenoemde wijziging.
Specifieke groep IB-ondernemers
De wijziging ziet op IB-ondernemers die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstak- of in een beroepspensioenfonds. IB-ondernemers die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstakpensioenfonds zijn bijvoorbeeld schilders en zelfstandig werkzame stukadoors. IB-ondernemers met een verplichte deelname in een beroepspensioenregeling zijn o.a. de zelfstandige huisartsen, fysiotherapeuten, verloskundigen, apothekers en notarissen. De premies die deze zelfstandigen afdragen aan het bedrijfstak- of beroepspensioenfonds, waren (fiscaal) aftrekbaar, althans voor zover deze premies zagen op het verplichte deel van een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling. Voor zover sprake was van een vrijwillige bijdrage, was discussie over de fiscale aftrekbaarheid mogelijk. Voor de fiscale aftrekbaarheid van de premies gold in ieder geval niet de eis dat de pensioenregeling binnen de fiscale begrenzingen (zoals die gelden voor de werknemerspensioenen) moest blijven.
Wijzigingen per 1 januari 2015
De belangrijkste wijziging komt erop neer dat voor de zojuist genoemde groep IB-ondernemers het Witteveenkader 2015 gaat gelden, zoals dat nu ook voor de werknemerspensioenen geldt. Dit betekent een forse teruggang in de fiscaal gefacilieerde pensioenregeling. Immers, de fiscale norm van het nieuwe Witteveenkader houdt in een pensioenregeling van 75% van het gemiddelde salaris, op te bouwen over 40 jaren. Voor een middelloonregeling betekent dit een maximum opbouwpercentage van 1,875% per dienstjaar.
Voor pensioenregelingen van genoemde IB-ondernemers die uitstijgen boven dit Witteveenkader, geldt dat niet alle premiebijdragen aftrekbaar zijn. Uitsluitend de premiebijdragen die passen binnen het nieuwe fiscale kader, zijn fiscaal aftrekbaar. Daarbij wordt overigens geen onderscheid meer gemaakt tussen de premiebijdragen op basis van verplichte deelneming of de vrijwillige bijdragen. Ook de vrijwillige bijdragen zijn vanaf 1 januari 2015 aftrekbaar, uiteraard mits deze passen in het nieuwe fiscale kader.
Rol fondsen
Wat nu indien een bedrijfstak- of beroepspensioenfonds een fiscaal bovenmatige regeling uitvoert? In dat geval hoeven de IB-ondernemers niet te vrezen voor een verplichte deelneming. Immers, in de nieuwe wetgeving wordt tevens voorzien in de bepaling dat uitsluitend sprake kan zijn van een verplichtstelling voor zover de (beroeps)pensioenregeling niet fiscaal bovenmatig is. Met andere woorden, IB-ondernemers kunnen niet worden verplicht om deel te nemen aan fiscaal bovenmatige regelingen. Voor zover mij bekend hebben de fondsen de pensioenregelingen inmiddels in overeenstemming met het fiscale kader gebracht.
Knelpunten
Met het oog op de uniformering valt toe te juichen dat vanaf 1 januari 2015 geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen de fiscale facilitering van oudedagsvoorzieningen voor IB-ondernemers (die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling) enerzijds en werknemers anderzijds. Tegelijkertijd is de positie van een IB-ondernemer wezenlijk anders dan die van een werknemer en kan juist die andere positie tot uitvoeringsproblemen gaan leiden. Zo zal voor de IB-ondernemer in de toekomst naar verwachting discussie ontstaan over hoe om te gaan met:
- de invulling van de pensioengrondslag (deze wordt gekoppeld aan de winst uit onderneming in de drie jaren voorafgaand aan het jaar van premieaftrek),
- de invulling van de diensttijd (bijvoorbeeld hoe om te gaan met diensttijd waarover in deeltijd is gewerkt),
- de toepassing van het 100%-maximum. Voor “gewone” werknemers geldt dat de pensioenopbouw gemaximeerd is tot 100% van het actuele pensioengevend loon. Dit 100%-maximum gaat gegarandeerd problemen opleveren bij sterk fluctuerende inkomens, wat bij IB-ondernemers eerder het geval is in vergelijking tot “gewone” werknemers.
Tot slot
Het verdient aanbeveling dat de betreffende IB-ondernemers zich laten adviseren door (bijvoorbeeld) een Registerpensioenadviseur. Weliswaar zijn de bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen de afgelopen maanden aan zet geweest om de pensioenregeling in overeenstemming te brengen met het nieuwe fiscale kader, maar nu is het aan de IB-ondernemers om de praktische uitvoerbaarheid daarvan vast te stellen en zo nodig (in verband met de teruggang in opbouw) een aanvullende oudedagsvoorziening in de derde pijler te realiseren.
Specifieke groep IB-ondernemers
De wijziging ziet op IB-ondernemers die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstak- of in een beroepspensioenfonds. IB-ondernemers die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstakpensioenfonds zijn bijvoorbeeld schilders en zelfstandig werkzame stukadoors. IB-ondernemers met een verplichte deelname in een beroepspensioenregeling zijn o.a. de zelfstandige huisartsen, fysiotherapeuten, verloskundigen, apothekers en notarissen. De premies die deze zelfstandigen afdragen aan het bedrijfstak- of beroepspensioenfonds, waren (fiscaal) aftrekbaar, althans voor zover deze premies zagen op het verplichte deel van een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling. Voor zover sprake was van een vrijwillige bijdrage, was discussie over de fiscale aftrekbaarheid mogelijk. Voor de fiscale aftrekbaarheid van de premies gold in ieder geval niet de eis dat de pensioenregeling binnen de fiscale begrenzingen (zoals die gelden voor de werknemerspensioenen) moest blijven.
Wijzigingen per 1 januari 2015
De belangrijkste wijziging komt erop neer dat voor de zojuist genoemde groep IB-ondernemers het Witteveenkader 2015 gaat gelden, zoals dat nu ook voor de werknemerspensioenen geldt. Dit betekent een forse teruggang in de fiscaal gefacilieerde pensioenregeling. Immers, de fiscale norm van het nieuwe Witteveenkader houdt in een pensioenregeling van 75% van het gemiddelde salaris, op te bouwen over 40 jaren. Voor een middelloonregeling betekent dit een maximum opbouwpercentage van 1,875% per dienstjaar.
Voor pensioenregelingen van genoemde IB-ondernemers die uitstijgen boven dit Witteveenkader, geldt dat niet alle premiebijdragen aftrekbaar zijn. Uitsluitend de premiebijdragen die passen binnen het nieuwe fiscale kader, zijn fiscaal aftrekbaar. Daarbij wordt overigens geen onderscheid meer gemaakt tussen de premiebijdragen op basis van verplichte deelneming of de vrijwillige bijdragen. Ook de vrijwillige bijdragen zijn vanaf 1 januari 2015 aftrekbaar, uiteraard mits deze passen in het nieuwe fiscale kader.
Rol fondsen
Wat nu indien een bedrijfstak- of beroepspensioenfonds een fiscaal bovenmatige regeling uitvoert? In dat geval hoeven de IB-ondernemers niet te vrezen voor een verplichte deelneming. Immers, in de nieuwe wetgeving wordt tevens voorzien in de bepaling dat uitsluitend sprake kan zijn van een verplichtstelling voor zover de (beroeps)pensioenregeling niet fiscaal bovenmatig is. Met andere woorden, IB-ondernemers kunnen niet worden verplicht om deel te nemen aan fiscaal bovenmatige regelingen. Voor zover mij bekend hebben de fondsen de pensioenregelingen inmiddels in overeenstemming met het fiscale kader gebracht.
Knelpunten
Met het oog op de uniformering valt toe te juichen dat vanaf 1 januari 2015 geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen de fiscale facilitering van oudedagsvoorzieningen voor IB-ondernemers (die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstak- of beroepspensioenregeling) enerzijds en werknemers anderzijds. Tegelijkertijd is de positie van een IB-ondernemer wezenlijk anders dan die van een werknemer en kan juist die andere positie tot uitvoeringsproblemen gaan leiden. Zo zal voor de IB-ondernemer in de toekomst naar verwachting discussie ontstaan over hoe om te gaan met:
- de invulling van de pensioengrondslag (deze wordt gekoppeld aan de winst uit onderneming in de drie jaren voorafgaand aan het jaar van premieaftrek),
- de invulling van de diensttijd (bijvoorbeeld hoe om te gaan met diensttijd waarover in deeltijd is gewerkt),
- de toepassing van het 100%-maximum. Voor “gewone” werknemers geldt dat de pensioenopbouw gemaximeerd is tot 100% van het actuele pensioengevend loon. Dit 100%-maximum gaat gegarandeerd problemen opleveren bij sterk fluctuerende inkomens, wat bij IB-ondernemers eerder het geval is in vergelijking tot “gewone” werknemers.
Tot slot
Het verdient aanbeveling dat de betreffende IB-ondernemers zich laten adviseren door (bijvoorbeeld) een Registerpensioenadviseur. Weliswaar zijn de bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen de afgelopen maanden aan zet geweest om de pensioenregeling in overeenstemming te brengen met het nieuwe fiscale kader, maar nu is het aan de IB-ondernemers om de praktische uitvoerbaarheid daarvan vast te stellen en zo nodig (in verband met de teruggang in opbouw) een aanvullende oudedagsvoorziening in de derde pijler te realiseren.
Gerelateerd
Pensioen en beloning