Volgens de Europese Commissie kan particuliere handhaving van de staatssteunregels bij nationale rechters veel voordelen hebben. Het aantal rechtszaken waarmee werd beoogd de handhaving van de staatssteunregels af te dwingen is echter betrekkelijk gering. De Europese Commissie biedt daarom aan nationale rechters
de mogelijkheid om haar te consulteren over de (uitleg van de) staatssteunregels. Bij
tussenarrest van 17 februari jl. heeft het Hof ’s-Hertogenbosch zich met een informatieverzoek tot de Europese Commissie gewend. In afwachting van de beantwoording, ligt de behandeling van de zaak stil.
De Zaak
Het betreft een langlopend geschil tussen afvalverwerkers, Shanks c.s., en diverse Brabantse overheden. Shanks c.s. hebben zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat de Brabantse overheden in strijd met de aanbestedingsregels een opdracht hebben verstrekt aan concurrent Attero-Zuid B.V.,. Door middel van deze overeenkomst zou tevens staatssteun zijn verstrekt aan Attero-Zuid B.V. waardoor hij volgens Shanks c.s. nietig zou zijn. Naast de procedure bij de nationale rechter, hebben Shanks c.s. ook een staatssteunklacht ingediend bij de Europese Commissie. Uit het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch lijkt te volgen dat de Europese Commissie Shanks c.s. heeft gevraagd de klacht in te trekken nadat door de Nederlandse autoriteiten op de klacht was gereageerd.
Over de staatssteunklacht heeft het Hof ’s-Hertogenbosch vervolgens een aantal vragen gesteld aan de Europese Commissie:
Kort Commentaar
Uit de vragen van het Hof ’s-Hertogenbosch lijkt te volgen dat zij het oordeel van de Europese Commissie bij een uiteindelijk eindarrest zal meewegen. Het tussenarrest past daarmee in een trend waarbij, zowel in staatssteun- als in mededingingszaken, toenemend gewicht wordt toegekend aan het oordeel van de Europese Commissie. De Raad van State heeft in 2013 al geoordeeld dat de provincie Zuid-Holland in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door een (staatssteun)besluit te nemen zonder voorafgaande (informele) consultatie van de Commissie. Ook in kartelzaken komt het voor dat door nationale rechters vonnis of arrest wordt gewezen naar aanleiding van inhoudelijke inbreng door de Commissie.
Het lijkt erop dat aan het oordeel van de Europese Commissie – een politiek orgaan dat geen rechtsprekende functie heeft – bij de toepassing van Europees recht door nationale rechters welhaast doorslaggevend gewicht wordt toegekend. Dat leidt tot fundamentele vragen. Zo kan de scheiding der machten voor Europeesrechtelijke vraagstukken in het gedrang komen. Bovendien wordt mogelijk het recht op tegenspraak voor partijen beperkt. Als een nationale rechter zich tot de Europese Commissie wendt met een consultatieverzoek, hebben partijen bij het geschil in principe geen gelegenheid hun zaak bij de Europese Commissie te bepleiten alvorens deze haar visie op de zaak geeft.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft recent wel de koninklijke weg bewandeld door prejudiciële vragen te stellen (over de toepassing van de Telecommunicatiewet) aan het Hof van Justitie van de EU (HvJEU). De prejudiciële procedure is wel een met waarborgen omklede gerechtelijke procedure waarbij aan partijen de mogelijkheid wordt geboden om hun standpunten kenbaar te maken. Dit staat in schril contrast met de nationale procedures waarin door nationale rechters aan de Europese Commissie om een mening wordt gevraagd. De vragen van het CBb betreffen uitdrukkelijk de rol en het gewicht van de mening van de Europese Commissie in nationale procedures over Europeesrechtelijke kwesties. Het CBb stelt namelijk onder meer aan de orde in hoeverre nationale rechters aansluiting moeten zoeken bij aanbevelingen van de Europese Commissie. De Autoriteit Consument & Markt had een handhavingsbesluit namelijk gemotiveerd onder verwijzing naar een aanbeveling van de Commissie die een door de ACM opgelegde verplichting als passende maatregel had omschreven. Afhankelijk van de datum van het arrest van het HvJEU, kan het Hof ’s-Hertogenbosch de antwoorden op de vragen van het CBb al gebruiken bij de motivering van haar uiteindelijke uitspraak in het geschil tussen Sanks c.s. en de Brabantse overheden.
De Zaak
Het betreft een langlopend geschil tussen afvalverwerkers, Shanks c.s., en diverse Brabantse overheden. Shanks c.s. hebben zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat de Brabantse overheden in strijd met de aanbestedingsregels een opdracht hebben verstrekt aan concurrent Attero-Zuid B.V.,. Door middel van deze overeenkomst zou tevens staatssteun zijn verstrekt aan Attero-Zuid B.V. waardoor hij volgens Shanks c.s. nietig zou zijn. Naast de procedure bij de nationale rechter, hebben Shanks c.s. ook een staatssteunklacht ingediend bij de Europese Commissie. Uit het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch lijkt te volgen dat de Europese Commissie Shanks c.s. heeft gevraagd de klacht in te trekken nadat door de Nederlandse autoriteiten op de klacht was gereageerd.
Over de staatssteunklacht heeft het Hof ’s-Hertogenbosch vervolgens een aantal vragen gesteld aan de Europese Commissie:
- is correspondentie gevoerd tussen het Directoraat Generaal (dan wel de Europese Commissie) en de advocaat van Shanks c.s.
- is een beslissing genomen inzake de klacht van Shanks c.s. dan wel is deze klacht inmiddels ingetrokken?
- indien een beslissing is genomen op deze klacht, wat is dan de inhoud daarvan?
- indien een beslissing nog hangende is, op welke termijn kan dan een beslissing worden verwacht?
Kort Commentaar
Uit de vragen van het Hof ’s-Hertogenbosch lijkt te volgen dat zij het oordeel van de Europese Commissie bij een uiteindelijk eindarrest zal meewegen. Het tussenarrest past daarmee in een trend waarbij, zowel in staatssteun- als in mededingingszaken, toenemend gewicht wordt toegekend aan het oordeel van de Europese Commissie. De Raad van State heeft in 2013 al geoordeeld dat de provincie Zuid-Holland in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door een (staatssteun)besluit te nemen zonder voorafgaande (informele) consultatie van de Commissie. Ook in kartelzaken komt het voor dat door nationale rechters vonnis of arrest wordt gewezen naar aanleiding van inhoudelijke inbreng door de Commissie.
Het lijkt erop dat aan het oordeel van de Europese Commissie – een politiek orgaan dat geen rechtsprekende functie heeft – bij de toepassing van Europees recht door nationale rechters welhaast doorslaggevend gewicht wordt toegekend. Dat leidt tot fundamentele vragen. Zo kan de scheiding der machten voor Europeesrechtelijke vraagstukken in het gedrang komen. Bovendien wordt mogelijk het recht op tegenspraak voor partijen beperkt. Als een nationale rechter zich tot de Europese Commissie wendt met een consultatieverzoek, hebben partijen bij het geschil in principe geen gelegenheid hun zaak bij de Europese Commissie te bepleiten alvorens deze haar visie op de zaak geeft.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft recent wel de koninklijke weg bewandeld door prejudiciële vragen te stellen (over de toepassing van de Telecommunicatiewet) aan het Hof van Justitie van de EU (HvJEU). De prejudiciële procedure is wel een met waarborgen omklede gerechtelijke procedure waarbij aan partijen de mogelijkheid wordt geboden om hun standpunten kenbaar te maken. Dit staat in schril contrast met de nationale procedures waarin door nationale rechters aan de Europese Commissie om een mening wordt gevraagd. De vragen van het CBb betreffen uitdrukkelijk de rol en het gewicht van de mening van de Europese Commissie in nationale procedures over Europeesrechtelijke kwesties. Het CBb stelt namelijk onder meer aan de orde in hoeverre nationale rechters aansluiting moeten zoeken bij aanbevelingen van de Europese Commissie. De Autoriteit Consument & Markt had een handhavingsbesluit namelijk gemotiveerd onder verwijzing naar een aanbeveling van de Commissie die een door de ACM opgelegde verplichting als passende maatregel had omschreven. Afhankelijk van de datum van het arrest van het HvJEU, kan het Hof ’s-Hertogenbosch de antwoorden op de vragen van het CBb al gebruiken bij de motivering van haar uiteindelijke uitspraak in het geschil tussen Sanks c.s. en de Brabantse overheden.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun