Besluit Europese Commissie
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 oktober 2014 onderhands vergunningen verlengd van de goededoelenlotrerijen. De vergunninghouders waren geen vergoeding verschuldigd voor de (verlenging van) deze vergoedingen. De European Gaming and Betting Association (‘EGBA’) heeft bij de Europese Commissie geklaagd over deze onderhandse en kosteloze verlenging. Volgens EGBA verschaft de staatssecretaris hiermee staatssteun aan de goededoelenloterijen.
Van staatssteun kan alleen sprake zijn als aan bepaalde ondernemingen een niet-marktconform voordeel wordt verstrekt. De Europese Commissie neemt in haar besluit tot uitgangspunt dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de verlening van vergunningen zonder een adequate, marktconforme vergoeding kan inhouden dat de Staat middelen derft en dat een voordeel wordt toegekend.
In dit geval was van een voordeel volgens de Europese Commissie echter geen sprake. De goededoelenloterijen moeten als gevolg van het kansspelenbesluit namelijk de volledige opbrengst van hun kansspelactiviteiten, dat wil zeggen hun opbrengst na aftrek van de kosten in verband met de uitgekeerde prijzen en redelijke kosten, afdragen aan goede doelen. Er blijft volgens het onderzoek van de Europese Commissie aldus geen voordeel (en dus geen staatssteun) over voor de goededoelenloterijen.
Uitspraak Gerecht
Het Gerecht maakt in zijn arrest van 15 november 2023 weinig woorden vuil aan de beoordeling van de Europese Commissie. Het volgt het oordeel van de Europese Commissie dat de goedendoelenloterijen geen voordeel behalen uit het feit dat zij geen marktconforme vergoeding hoeven te betalen voor de vergunningen.
Het voordeel uit die niet-marktconforme vergoeding geven de goedendoelenloterijen op grond van het kanspelenbesluit echter wel door aan goede doelen. Daarmee is het mogelijk dat deze goede doelen een indirect voordeel verkrijgen dat op zijn beurt staatssteun voor de goede doelen zou kunnen opleveren. Dat heeft de Europese Commissie ten onrechte niet onderzocht. Het Gerecht verklaart het besluit van de Europese Commissie nietig.
Commentaar
Het begrip ‘indirect voordeel’ heeft volgens de Europese Commissie in haar Mededeling betreffende het begrip staatssteun en vaste jurisprudentie betrekking op situaties waarin steun zodanig is vormgegeven dat de staatsmiddelen (moeten) worden doorgeleid naar duidelijk te onderscheiden (groepen van) ondernemingen. Een indirect voordeel kan zich bijvoorbeeld voordoen als een bestuursorgaan in een subsidiebesluit de verplichting oplegt om (een deel van de) subsidie te besteden door aan bepaalde (groepen) activiteiten of ondernemingen kortingen te verlenen (bijvoorbeeld huurkorting).
Het feit dat het indirecte voordeel uit hoofde van de niet-marktconforme vergoeding voor de vergunningen in deze zaak terechtkomt bij de goede doelen, betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat zij ook staatssteun krijgen. Immers, uitsluitend als een niet-marktconform (indirect) voordeel wordt (door)gegeven aan bepaalde ondernemingen, levert dat staatssteun op.
Een onderneming in de zin van de staatssteunregels is een entiteit die economische activiteiten ontplooit. Gelet op die definitie is goed mogelijk dat (de goededoelenloterijen ervoor kunnen zorgdragen dat) de begunstigde goede doelen helemaal geen ondernemingen zijn in de zin van de staatssteunregels. Dat heeft de Europese Commissie echter niet onderzocht.