Immateriële schadevergoeding vanwege tienjarige privacyschending: terecht?

6 augustus 2021, laatst geüpdatet 12 september 2024
Bij uitspraak van 12 juli 2021 heeft de rechtbank Rotterdam € 2.500,- aan immateriële schade toegekend wegens een tienjarige privacyschending. Niet eerder werd in rechtspraak onder de AVG een dusdanig hoog bedrag toegekend. In dit blog bespreek ik deze uitspraak van rechtbank Rotterdam.
In dit artikel

Casus

Verzoekster in deze kwestie heeft in december 2014 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het college) verzocht om haar medische gegevens (daterend van 2008 en 2009) uit het dossier te verwijderen. Dit verzoek is in maart 2015 afgewezen. Vervolgens heeft verzoekster zich enige tijd later opnieuw gewend tot het college met het verzoek om terug te komen van het besluit van maart 2015. Dit verzoek werd door het college in juli 2017 (eveneens) afgewezen. In februari 2018 heeft het college dit laatste besluit echter alsnog ingetrokken en is aan verzoekster medegedeeld dat de medische gegevens worden verwijderd uit het dossier.

In de voorliggende procedure staat de vraag centraal of verzoekster recht heeft op schadevergoeding van het college wegens een inbreuk op de AVG.

Oordeel rechtbank

Dat er sprake is van een onrechtmatige gegevensverwerking en daarmee van een inbreuk op de AVG, lijkt door het college niet uitvoerig te zijn betwist. De rechtbank neemt dit dan ook aan.

De kernvraag in dezen is of verzoekster schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank noemt hier - onder verwijzing naar deze uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020 (zie uitgebreider dit blog) - kort de implicaties van artikel 82 AVG en de preambule bij de AVG en de toepasselijkheid van artikel 6:106 sub b BW. Op basis van dat wettelijk kader overweegt de rechtbank dat het college in strijd heeft gehandeld met de AVG en die "inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon [...], die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade".

Voor wat betreft de hoogte van de schade neemt de rechtbank in overweging dat het privacygevoelige gegevens zijn, dat die gegevens gedurende ongeveer tien jaar zijn bewaard én dat het aannemelijk is dat in die periode meerdere personen en/of instanties daarvan onbevoegd kennis hebben kunnen nemen. De rechtbank begroot de immateriële schade - opnieuw onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling, waarin € 500,- is toegekend - van verzoekster op € 2.500,-.

Beschouwing

Dat is een flink bedrag in vergelijking met eerdere rechtspraak over immateriële schade onder de AVG (zie bijvoorbeeld dit blog en dit blog). Te meer nu de toepassing van het wettelijk kader door de rechtbank bij mij de nodige vragen oproept. Terecht neemt de rechtbank artikel 82 AVG in combinatie met artikel 6:106 sub b BW als uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of immateriële schade is geleden. Wat de rechtbank daarentegen (mijns inziens ten onrechte) niet doet, is het EBI-arrest van 15 maart 2019 (zie uitgebreider dit blog) betrekken bij de toepassing van artikel 6:106 sub b BW, oftewel de beoordeling of sprake is van een 'persoonsaantasting op andere wijze'. Dit terwijl de Hoge Raad met het EBI-arrest juist handen en voeten geeft aan artikel 6:106 sub b BW én dit arrest in recente rechtspraak ook bij inbreuken op de AVG als beoordelingskader heeft gediend (zie bijvoorbeeld dit blog en ook de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020 waarnaar de rechtbank verwijst).

De rechtbank had gelet op het EBI-arrest behoren te toetsen of er sprake is van een persoonsaantasting wegens 1) aantoonbaar geestelijk letsel of 2) de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan (onderbouwd aan de hand van concrete gegevens). Enkel in een uitzonderingsgeval had de rechtbank een persoonsaantasting mogen aannemen omdat de nadelige gevolgen dusdanig voor de hand liggen gelet op de aard en de ernst van de normschending.

Zoals gezegd, heeft de rechtbank voornoemd kader niet toegepast. De rechtbank is er daarentegen van uitgegaan dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer automatisch recht geeft op vergoeding van immateriële schade (zie de door mij hiervoor geciteerde overweging). Die redenering valt niet in te passen in het EBI-arrest, dat een casusafhankelijke beoordeling vereist én waaruit nota bene volgt dat een enkele schending van een fundamenteel recht onvoldoende is voor de toekenning van schadevergoeding.

Tot slot

Al met al heeft de rechtbank naar mijn mening onvoldoende gemotiveerd dát verzoekster vergoedbare immateriële schade heeft geleden. Of de toekenning van schadevergoeding in dit geval terecht is, had aan de hand van het EBI-arrest moeten worden beoordeeld. Pas daarná kan worden toegekomen aan een eventuele begroting van de schade. Mocht het komen tot een hoger beroepsprocedure, dan verwacht ik dan ook dat de discussie over de vergoedbaarheid van immateriële schade conform het EBI-arrest alsnog aan de orde zal komen.

Heeft u vragen over de toekenning van (immateriële) schadevergoeding onder de AVG? Neem dan gerust contact op met mij of een van mijn andere collega's uit het privacyteam.

Gerelateerd

No posts found