De Hoge Raad heeft op 25 februari 2022 in een AVG-kwestie geoordeeld dat bij een botsing tussen privacy en informatievrijheid een belangenafweging moet plaatsvinden, ook als de gegevens in kwestie bijzondere of strafrechtelijke gegevens betreffen. Dat de verzoeker wordt veroordeeld in de proceskosten is, nu dit in het algemeen slechts een relatief beperkt forfaitair bedrag betreft, ook niet in strijd met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte uit de AVG.
Tuchtrechtelijke uitspraak online vindbaar
De kwestie gaat over de vindbaarheid via Google van een tuchtrechtelijke beslissing die is opgelegd aan een arts. Aan de betreffende arts is in 2016 een voorwaardelijke schorsing opgelegd van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. Die uitspraak is ook terug te vinden op op de website zwartelijstartsen.nl en sin-nl.org.
In 2017 - dus nog tijdens de proeftijd - start de betreffende vrouw een procedure bij de rechtbank tegen Google met het verzoek die vermelding te verwijderen. De rechtbank wijst het verzoek toe.
In hoger beroep wijst het Gerechtshof het verzoek alsnog af. Het Hof overwoog, in de kern, dat het recht op vrije meningsuiting en informatievrijheid van Google en van derden zwaarder weegt dan het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens van de arts.
Hoge Raad: ook bij strafrechtelijke gegevens belangenafweging
Bij de Hoge Raad was aangevoerd dat tuchtrechtelijke gegevens vallen onder het verzwaarde regime voor strafrechtelijke persoonsgegevens en dat de gegevens dus niet verwerkt mogen worden. Daarbij werd specifiek verwezen naar de ruime uitleg in het arrest over het puntenrijbewijs.
De Hoge Raad stelt echter dat die ruime uitleg niet relevant is. Uit het eerdere Google/CNIL arrest volgt immers dat ook bij vindbaarheid van dergelijke gegevens in zoekmachines er, in de kern, nog steeds een belangenafweging moet plaatsvinden tussen het privacybelang en het belang van de informatievrijheid. In de woorden van de Hoge Raad:
3.1.2 In het midden kan blijven of art. 10 AVG, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU)4, van toepassing is op de verwerking van tuchtrechtelijke persoonsgegevens omdat, als dat het geval zou zijn, het hof in rov. 2.18 de dan geldende maatstaf onder ogen heeft gezien. Volgens die maatstaf moet in geval van gevoelige gegevens als bedoeld in de art. 9 lid 1 en 10 AVG, op basis van alle relevante elementen van het geval en gelet op de ernst van de inbreuk op de in de art. 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)5 verankerde grondrechten van de betrokkene op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, om de redenen van algemeen zwaarwegend belang als bedoeld in art. 9 lid 2, onder g, AVG, en onder eerbiediging van de in deze bepaling bedoelde voorwaarden, worden nagaan of de opname van de koppelingen in de resultatenlijst strikt noodzakelijk blijkt ter bescherming van het recht op vrijheid van informatie.6 In de overwegingen van het hof ligt besloten dat dit naar zijn oordeel het geval was nu het in rov. 2.18 onder verwijzing naar de zojuist aangehaalde maatstaf heeft overwogen dat toepassing daarvan niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De klachten falen dus.
Hoge Raad: proceskostenveroordeling niet in strijd met privacyrecht
Er was verder bij de Hoge Raad over geklaagd dat de arts was veroordeeld in de proceskosten. Dit zou volgens de klager in strijd zijn met de regel uit de AVG dat een "doeltreffende voorziening in rechte" moet worden geboden. De gedachte is kennelijk dat de proceskostenveroordeling belemmerend zou werken voor de gang naar de rechter.
De Hoge Raad wijst ook deze klacht af. De Hoge Raad stelt in de kern dat het procesrecht aan de lidstaten zelf is, zolang die nationale regels maar niet in de weg staan aan het EU-recht. Aangezien de huidige Nederlandse regels normaalgesproken leiden tot een veroordeling in een relatief beperkt forfaitaire bedrag zijn deze niet strijdig met EU-recht. Of in de woorden van de Hoge Raad:
3.2.2 Art. 79 lid 1 AVG bepaalt dat elke betrokkene het recht heeft om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen indien hij van mening is dat zijn rechten uit hoofde van de AVG geschonden zijn ten gevolge van een verwerking van zijn persoonsgegevens die niet aan de AVG voldoet. De verdeling van de kosten van een gerechtelijke procedure bij de nationale rechterlijke instanties valt onder de procesautonomie van de lidstaten, op voorwaarde dat de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht worden genomen. De vraag of een nationale procedurele bepaling het onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om het Unierecht toe te passen, moet worden onderzocht rekening houdend met de plaats van die bepaling in de gehele procedure bij de verschillende nationale instanties en met het verloop en de bijzondere kenmerken van die procedure.8
3.2.3 Ingevolge art. 289 Rv is het in een verzoekschriftprocedure overgelaten aan het inzicht van de rechter of hij aanleiding vindt in het gegeven geval een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. In beginsel behoeft hij zijn oordeel hierover niet te motiveren, maar de omstandigheden van het geval en stellingen van partijen kunnen dit anders doen zijn.9 Indien de rechter een proceskostenveroordeling uitspreekt, zal zij, uitzonderlijke gevallen daargelaten, beperkt zijn tot een relatief beperkt forfaitair bedrag. Toepassing van art. 289 Rv staat daarom niet in de weg aan een doeltreffende voorziening in rechte voor betrokkene.
Daar komt nog eens bij dat betrokkene noch bij de rechtbank, noch het Hof iets heeft aangevoerd omtrent de (mogelijke) proceskostenveroordeling. Eerst in cassatie wordt hierover geklaagd. Dat maakt ook dat het Hof er niets mee hoefde te doen (r/o 3.2.3).
Slotopmerking
De uitspraak is op zich niet heel verrassend, gelet op het eerdere duidelijke kader dat het HvJEU gaf inzake verwijdering van zoekmachineresultaten. De kwestie laat juist goed zien dat het grondrecht op privacy niet absoluut is en kan botsen met andere gronden (vrij meningsuiting en informatiegaring). Daar moet dus ook, niet alleen bij kwesties inzake zoekmachines, rekening mee worden gehouden.
Het oordeel over de proceskostenveroordeling is ook grotendeels helder, zij het dat alleen de vraag oproept wat de Hoge Raad zou vinden van een proceskostenveroordeling die verder strekt dan een forfaitair bedrag. De Hoge Raad stelt immers dat die kostenveroordeling "uitzonderlijke gevallen daargelaten" beperkt is tot een relatief beperkt forfaitair bedrag en daarom niet in strijd is met EU-recht. Ik vermoed dat dit betekent dat een hogere proceskostenveroordeling wel denkbaar is, maar dat deze dan wel goed gemotiveerd moet worden (bijv. bij evidente gevallen van misbruik van recht). We gaan het zien hoe dit zich verder ontwikkelt.
Heeft u vragen over privacyrecht, neem dan gerust contact met mij of een van de andere leden van het privacyteam.