Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 1 oktober jl. een bijzondere uitzondering op de tweeconclusieregel aangenomen in verband met de goede procesorde.
De procedure
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 juni 2018 partij B bij verstek veroordeeld tot vergoeding van de schade van partij A.
Partij B heeft hiertegen verzet ingesteld. Daarbij heeft partij B tevens een incidentele vordering jegens partij A ingesteld die ertoe strekt dat partij A wordt veroordeeld om alle processtukken in de procedure tot nu toe ter hand te stellen aan partij B. Partij B beschikt niet over het (gehele) dossier, heeft gedurende de verzettermijn herhaaldelijk (en vruchteloos) geprobeerd om dit dossier van partij A te verkrijgen en stelt dat zij zich zonder dit dossier niet kan verweren.
Het hof overweegt dat partij A ten onrechte heeft nagelaten het gehele procesdossier over te leggen en beveelt – ter waarborging van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor – partij A (ex artikel 22 Rv) om dit procesdossier alsnog over te leggen.
De tweeconclusieregel
Wat betreft de vraag naar het vervolg van het (heropende) debat omtrent de aansprakelijkheid komt de twee-conclusieregel in beeld. Volgens de tweeconclusieregel moeten partijen al hun grieven en weren aanvoeren in de memorie van grieven en de memorie van antwoord. De Hoge Raad heeft drie uitzonderingen op deze ‘in beginsel strakke regel’ aanvaard. Deze uitzonderingen doen zich voor 1) als sprake is van ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij voor het aanvoeren van grieven of weren na de eerste conclusie, 2) als na de eerste memoriewisseling is gebleken van nieuwe feiten en 3) als de aard van het geschil het aanvoeren van grieven of weren in een later stadium rechtvaardigt.
Het hof Arnhem-Leeuwarden overweegt in onderhavige zaak dat een verzetdagvaarding normaal gesproken kwalificeert als een memorie van antwoord. Strikte toepassing van de twee-conclusieregel zou meebrengen dat partij B geen nieuwe standpunten meer aan zou mogen voeren. Het hof kiest echter voor een vrijere toepassing:
Dat partij B niet over de eerdere processtukken beschikte, acht het hof op zichzelf onvoldoende rechtvaardiging voor een uitzondering. Ook is evident geen sprake van ondubbelzinnige instemming van partij A. Het hof vindt de uitzondering op de tweeconclusieregel in een ander concept – de goede procesorde:
“ uiteindelijk is doorslaggevend dat [partij B] gedurende de verzettermijn (…) meermalen tevergeefs heeft getracht om bij de advocaat van [partij A] (kopie van) de processtukken te bemachtigen. Dit gebrek aan een redelijkerwijs te vergen processuele medewerking rechtvaardigt, in het licht van [het beginsel van hoor en wederhoor], de uitzondering op de tweeconclusieregel”.
Partij B mag alsnog een memorie van antwoord nemen in de aansprakelijkheidsdiscussie.
Het hof aanvaardt hiermee een bijzondere uitzondering op de tweeconclusieregel.