De exhibitieplicht van artikel 843a Rv heeft een zelfstandig karakter en kan in een afzonderlijk kort geding tijdens een lopende procedure worden ingesteld.
De inleidende casus
Op 4 oktober 2004 zijn er op het spoor van Prorail ertswagons van DB Schenker ontspoord. Door deze ontsporing is er schade ontstaan aan het spoor van Prorail. Prorail heeft in een bodemprocedure vergoeding van haar schade gevorderd. Voor de beantwoording van de vraag of de schade aan het spoor het gevolg was van een gebrek aan een van de wagons, heeft de rechtbank een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft bij DB Schenker een document met betrekking tot de wagons opgevraagd. DB Schenker weigerde echter dit document te verstrekken. Vervolgens heeft Prorail in een afzonderlijk kort geding op basis van artikel 843a Rv alsnog verzocht inzage te krijgen in de desbetreffende documenten. DB Schenker weigerde ook bij de voorzieningenrechter om de desbetreffende stukken te overleggen nu er reeds een bodemprocedure aanhangig was en het verzoek in kort geding zodoende niet kan/mag worden ingesteld.
De discussie
Het is voor een partij mogelijk om op grond van artikel 843a Rv bescheiden te vorderen van partijen om zo delen van de waarheid in een procedure boven water te krijgen. Er moet dan wel worden voldaan aan een aantal vereisten.
In de literatuur is de discussie gerezen over het karakter van artikel 843a Rv en het soort procedure waarin dit artikel in stelling kan worden gebracht. Lange tijd is aangehaakt bij de gedachte dat, wanneer er al een procedure aanhangig is, de vordering in die aanhangige procedure dient te worden ingesteld wegens bescherming van de proceseconomie. Ook wordt er door deze vorm van centreren rechtseenheid gewaarborgd. In de bovengenoemde zaak heeft de Hoge Raad echter een einde gemaakt aan deze discussie. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een vordering ex artikel 843a Rv kan worden ingesteld in zowel een lopend als in een afzonderlijk geding. Noch uit de tekst van artikel 843a Rv, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel blijkt dat voor toewijzing van de vordering het noodzakelijk is dat er een procedure aanhangig is of zal gaan worden. Hiermee onderschrijft de Hoge Raad het zelfstandige karakter van artikel 843a Rv. Daar voegt de Hoge Raad nog aan toe dat:
“wat de ontvankelijkheid betreft, de vordering ex artikel 843a Rv moet worden bezien als volledig gesepareerd van een eventuele aanhangige bodemprocedure”.
Deze lezing strookt met die van de Tweede Kamer waar in de memorie van toelichting van dossier 33 079 is bepaald dat:
“hoewel de procedure strekkende tot informatieverschaffing in civiele zaken door de bank genomen vooral een dienende functie heeft, de procedure onder omstandigheden ook een zelfstandig karakter (kan) bezitten”.
Dossier 33 079
Op basis van het bestaande artikel 843a Rv kon geen beroep worden gedaan op het recht als redelijkerwijs kon worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van afschriften van bescheiden werd gewaarborgd. Bovengenoemde casus heeft hier al verandering in gebracht. Nu is het de beurt aan de wetgever.
In dossier 33 079 wordt een aantal artikelen voorgesteld om het procesrecht te versoepelen en de informatie asymmetrie tussen partijen te voorkomen. Het recht op afschrift van bescheiden wordt toegankelijker gemaakt nu uit de memorie van toelichting blijkt dat:
“buiten twijfel wordt gesteld dat het recht op afschrift van bescheiden niet langer een soort ultimum remedium is, maar op gelijke voet met andere bewijsmiddelen staat”.
Zo wordt het middels de toekomstige artikelen 126a Rv en 126b Rv mogelijk om in een aparte verzoekschriftprocedure bescheiden te vorderen. Dit hoeft niet langer te gaan om bescheiden die zich onder de wederpartij bevinden, maar zal in de toekomst ook mogelijk zijn voor bescheiden die zich onder een derde bevinden. Daarnaast wordt er een uitbreiding van het verschoningsrecht voorgesteld voor de partijen waar bescheiden van worden gevorderd.
Tot besluit
Voor een “fair trial” is het van belang dat partijen over gelijke informatie beschikken. Procedures kunnen efficiënter worden voorbereid en er wordt vermoed dat rechters kwalitatief betere uitspraken kunnen doen als zij beschikken over alle relevante feiten. Het gehele zelfstandige karakter van artikel 843a Rv zou hier aan kunnen bijdragen. Bovengenoemde uitspraak en dossier 33 079 zijn een goed begin. Gezien de adviezen en reacties van de vereniging VEB NCVB, Koninklijke Beroepsorganisatie Gerechtsdeurwaarders, Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Raad voor de Rechtspraak, VNO-NCW en de Nederlandse Vereniging van Banken dienen er echter nog wel wat plooien glad gestreken te worden .
De inleidende casus
Op 4 oktober 2004 zijn er op het spoor van Prorail ertswagons van DB Schenker ontspoord. Door deze ontsporing is er schade ontstaan aan het spoor van Prorail. Prorail heeft in een bodemprocedure vergoeding van haar schade gevorderd. Voor de beantwoording van de vraag of de schade aan het spoor het gevolg was van een gebrek aan een van de wagons, heeft de rechtbank een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft bij DB Schenker een document met betrekking tot de wagons opgevraagd. DB Schenker weigerde echter dit document te verstrekken. Vervolgens heeft Prorail in een afzonderlijk kort geding op basis van artikel 843a Rv alsnog verzocht inzage te krijgen in de desbetreffende documenten. DB Schenker weigerde ook bij de voorzieningenrechter om de desbetreffende stukken te overleggen nu er reeds een bodemprocedure aanhangig was en het verzoek in kort geding zodoende niet kan/mag worden ingesteld.
De discussie
Het is voor een partij mogelijk om op grond van artikel 843a Rv bescheiden te vorderen van partijen om zo delen van de waarheid in een procedure boven water te krijgen. Er moet dan wel worden voldaan aan een aantal vereisten.
In de literatuur is de discussie gerezen over het karakter van artikel 843a Rv en het soort procedure waarin dit artikel in stelling kan worden gebracht. Lange tijd is aangehaakt bij de gedachte dat, wanneer er al een procedure aanhangig is, de vordering in die aanhangige procedure dient te worden ingesteld wegens bescherming van de proceseconomie. Ook wordt er door deze vorm van centreren rechtseenheid gewaarborgd. In de bovengenoemde zaak heeft de Hoge Raad echter een einde gemaakt aan deze discussie. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een vordering ex artikel 843a Rv kan worden ingesteld in zowel een lopend als in een afzonderlijk geding. Noch uit de tekst van artikel 843a Rv, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel blijkt dat voor toewijzing van de vordering het noodzakelijk is dat er een procedure aanhangig is of zal gaan worden. Hiermee onderschrijft de Hoge Raad het zelfstandige karakter van artikel 843a Rv. Daar voegt de Hoge Raad nog aan toe dat:
“wat de ontvankelijkheid betreft, de vordering ex artikel 843a Rv moet worden bezien als volledig gesepareerd van een eventuele aanhangige bodemprocedure”.
Deze lezing strookt met die van de Tweede Kamer waar in de memorie van toelichting van dossier 33 079 is bepaald dat:
“hoewel de procedure strekkende tot informatieverschaffing in civiele zaken door de bank genomen vooral een dienende functie heeft, de procedure onder omstandigheden ook een zelfstandig karakter (kan) bezitten”.
Dossier 33 079
Op basis van het bestaande artikel 843a Rv kon geen beroep worden gedaan op het recht als redelijkerwijs kon worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van afschriften van bescheiden werd gewaarborgd. Bovengenoemde casus heeft hier al verandering in gebracht. Nu is het de beurt aan de wetgever.
In dossier 33 079 wordt een aantal artikelen voorgesteld om het procesrecht te versoepelen en de informatie asymmetrie tussen partijen te voorkomen. Het recht op afschrift van bescheiden wordt toegankelijker gemaakt nu uit de memorie van toelichting blijkt dat:
“buiten twijfel wordt gesteld dat het recht op afschrift van bescheiden niet langer een soort ultimum remedium is, maar op gelijke voet met andere bewijsmiddelen staat”.
Zo wordt het middels de toekomstige artikelen 126a Rv en 126b Rv mogelijk om in een aparte verzoekschriftprocedure bescheiden te vorderen. Dit hoeft niet langer te gaan om bescheiden die zich onder de wederpartij bevinden, maar zal in de toekomst ook mogelijk zijn voor bescheiden die zich onder een derde bevinden. Daarnaast wordt er een uitbreiding van het verschoningsrecht voorgesteld voor de partijen waar bescheiden van worden gevorderd.
Tot besluit
Voor een “fair trial” is het van belang dat partijen over gelijke informatie beschikken. Procedures kunnen efficiënter worden voorbereid en er wordt vermoed dat rechters kwalitatief betere uitspraken kunnen doen als zij beschikken over alle relevante feiten. Het gehele zelfstandige karakter van artikel 843a Rv zou hier aan kunnen bijdragen. Bovengenoemde uitspraak en dossier 33 079 zijn een goed begin. Gezien de adviezen en reacties van de vereniging VEB NCVB, Koninklijke Beroepsorganisatie Gerechtsdeurwaarders, Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, Raad voor de Rechtspraak, VNO-NCW en de Nederlandse Vereniging van Banken dienen er echter nog wel wat plooien glad gestreken te worden .
Gerelateerd
Commercial