Onteigening van dit stukje grond: noodzakelijk, of niet?
Het belangrijkste geschilpunt waarover de rechtbank Gelderland op 10 juni 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:5075) in de zaak tussen gedaagde en ProRail oordeelde, betreft een stuk grond van 42 m². Gedaagde stelt – kort gezegd – dat onteigening van dit stuk grond niet noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk. Dat maakt hij op uit situatie- en dwarsprofieltekeningen. Het werk dat ProRail wil uitvoeren op dit stuk grond (een verharding voor een aansluiting van de grondkerende constructie/tunnelwand op het maaiveld) is volgens gedaagde ook overbodig: bij de andere tunnelingang is namelijk niet in zo’n verharding voorzien. Verder heeft ProRail aangeboden dit stuk grond weer terug te leveren aan gedaagde als daarop een erfdienstbaarheid wordt gevestigd. Ook uit dit aanbod blijkt volgens gedaagde dat de grond niet permanent nodig is voor het werk.
Het relevante beoordelingskader voor de onteigeningsrechter
De rechtbank stelt voorop dat het volgende kader bij zijn oordeel van belang is:
Ingevolge de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter, zoals deze is vormgegeven in de Onteigeningswet (Ow) en is uitgelegd in de […] rechtspraak, komt de onteigeningsrechter geen oordeel toe over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar dient hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen. Deze rechtmatigheidstoets brengt mee dat de onteigeningsrechter, voor zover de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, dient te beoordelen of het desbetreffende besluit overeenkomstig de wet en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen.
Ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening […] dient de onteigeningsrechter te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In beginsel dient de rechter bij de beantwoording van laatstbedoelde vragen alleen acht te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht en wordt getoetst naar de omstandigheden ten tijde van de aanwijzing tot onteigening door de Kroon.
(r.o. 3.3, onderstreping toegevoegd).
En verder:
[Voor een zelfstandig oordeel over de noodzaak tot onteigening door de onteigeningsrechter is plaats als] hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan.
(r.o. 3.3).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat gedaagde zijn standpunten met betrekking tot de situatie- en dwarsprofieltekeningen ook al bij de Kroon heeft aangevoerd. Na eigen onderzoek heeft de Kroon toen geoordeeld dat de grond wel degelijk nodig is voor het te realiseren werk. De rechtbank vindt dat de Kroon in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Verder brengt gedaagde nu voor het eerst pas naar voren dat bij de andere tunnelingang niet is voorzien is een verharding, terwijl dit feit al bekend was in de administratieve fase. Dit verweer had dus al eerder naar voren gebracht kunnen en moeten worden.
Dan blijft nog over het verweer van gedaagde dat ziet op het aanbod tot teruglevering. Omdat het aanbod pas is gedaan na het onteigeningsbesluit, kon de Kroon dit niet meenemen in de beoordeling. Maar ook hierin ziet de rechtbank geen reden om een zelfstandig oordeel te vellen over de noodzaak tot onteigening: de grondkering en verharding zullen nog steeds daar worden gerealiseerd zoals vastgesteld door de Kroon. Er is dus geen sprake van gewijzigde omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor een zelfstandig oordeel door de onteigeningsrechter.
De verweren van gedaagde worden dan ook verworpen, en de rechtbank spreekt de vervroegde onteigening uit.
Conclusie
In deze uitspraak maakt de rechtbank opnieuw duidelijk binnen welke kaders wordt geoordeeld over verweren tegen de vordering tot onteigening na het onteigeningsbesluit van de Kroon. Heeft u vragen over dit artikel of over onteigening? Neemt u gerust contact op met Joske Hagelaars en Ilona Termaat, onteigeningsspecialisten van Dirkzwager.