Het nieuwe huwelijksvermogensrecht II: aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht voor schulden
In deel I van de reeks “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht” heb ik in hoofdlijnen de verandering(en) tussen het huwelijksvermogensrecht tot 1 januari 2018 (algehele gemeenschap van goederen) en het (nieuwe) huwelijksvermogensrecht vanaf 1 januari 2018 (beperkte gemeenschap van goederen) beschreven.
In dit deel ga ik in op aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht voor schulden in het nieuwe huwelijksvermogensrecht.
Aansprakelijkheid voor schulden
Ter zake van de aansprakelijkheid voor schulden in het nieuwe huwelijksvermogensrecht wijzigt ten opzichte van de huidige wettelijke regeling (tot 1 januari 2018) die geldt voor echtgenoten gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen niets. Kort samengevat komt het er op neer dat beide echtgenoten hoofdelijk (ieder voor het geheel) aansprakelijk zijn voor de door hen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen (artikel 1:85 BW). Daarnaast blijft ieder van de echtgenoten aansprakelijk voor de overige schulden die door hem/haar zijn aangegaan buiten de gewone gang van de huishouding (artikel 3:276 BW).
Verhaal van schulden
Ter zake van het verhaal van gemeenschapsschulden wijzigt er niet veel. De gemeenschapsschulden kunnen zowel worden verhaald op de goederen van de gemeenschap als op de privégoederen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan. Een nadere verfijning van deze regel is neergelegd in artikel 1:96 lid 2 NBW: ter zake van zo’n gemeenschapsschuld kan het privévermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan niet worden uitgewonnen voor zover de desbetreffende echtgenoot goederen van de gemeenschap aanwijst die voldoende verhaal bieden.
Ter zake van het verhaal van privéschulden kent artikel 1:96 lid 3 NBW een nieuwe regel. Bepaald is dat het verhaal van zo’n privéschuld op goederen van de gemeenschap is beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen gemeenschapsgoed. De andere helft van die opbrengst komt toe aan de andere echtgenoot en valt voortaan buiten de gemeenschap. Die andere echtgenoot is ook bevoegd om, indien een privéschuldeiser verhaal op een gemeenschapsgoed zoekt, dat gemeenschapsgoed over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde van het goed uit zijn eigen vermogen. Vanaf het tijdstip van die overneming is dat betreffende goed voortaan een privégoed van de echtgenoot die dat goed heeft overgenomen. Deze nieuwe wettelijke regel is ontwikkeld om te waarborgen dat het aandeel van de andere echtgenoot in gemeenschapsgoederen niet ten prooi valt aan privéschuldeisers van de ene echtgenoot.
Voorts is van belang dat artikel 1:96 lid 3 NBW ook na ontbinding van de gemeenschap van goederen (volgens artikel 1:100 lid 3 NBW) van toepassing blijft.
Wordt met deze nieuwe regeling niet een grote inbreuk gemaakt op de paritas creditorum (gelijkheid van schuldeisers)? Immers, een privéschuldeiser en een gemeenschapsschuldeiser van een echtgenoot staan in onderlinge rangorde gelijk. Door de nieuwe verhaalsregeling in artikel 1:96 lid 3 NBW wordt een gemeenschapsschuldeiser echter fors bevoordeeld boven een privéschuldeiser. De gemeenschapsschuldeiser kan zich namelijk op het volledige gemeenschapsvermogen verhalen en een privéschuldeiser slechts op de helft van dat vermogen.
Ingeval van faillissement van een schuldenaar dient bij een samenloop van schuldeisers onderscheid gemaakt te worden tussen de executieopbrengst van de gemeenschapsgoederen en de opbrengst van de privégoederen van de failliete echtgenoot. De executieopbrengst van de gemeenschapsgoederen dient in tweeën te worden gedeeld: op de ene helft hebben beide soorten schuldeisers pondspondsgewijs, naar rato van het bedrag van hun vorderingen verhaal, de andere helft wordt uitsluitend onder de gemeenschapsschuldeisers verdeeld.
Voorbeeld:
Man en vrouw zijn gehuwd en hebben slechts gemeenschapsvermogen in de zin van het nieuwe wettelijke huwelijksgemeenschap (er is dus geen privévermogen). De nieuwe wettelijke huwelijksgemeenschap omvat goederen ter waarde van € 1.200.000,-. De privéschuld van de man is groot € 500.000,- en er is een gemeenschapsschuld aangegaan door de man van € 1.000.000-. In welke verhouding kunnen die beide schuldeisers verhaal uitoefenen op de gemeenschap?
Ingeval sprake is van faillissement geldt het volgende.
Ingevolge (de restrictie van) artikel 1:96 lid 3 NBW dient voor de privéschuldeiser de executieopbrengst van de gemeenschapsgoederen door twee te worden gedeeld. Op de ene helft (€ 600.000,-) hebben beide schuldeisers verhaal en wel pondspondsgewijs, naar rato van de omvang van ieders vordering. Dat betekent dat zij op dat deel van de opbrengst verhaal kunnen nemen in de verhouding 2:1. De privéschuldeiser ontvangt uit dit deel dus € 200.00,- en de gemeenschapsschuldeiser € 400.000,-. De andere helft (€ 600.000,-) van de executieopbrengst komt uitsluitend toe aan de gemeenschapsschuldeiser. Dat betekent dat de privéschuldeiser totaal € 200.000,- ontvangt en de gemeenschapsschuldeiser in totaal € 1.000.000,- (€ 400.000,- + € 600.000,-).
Ingeval geen sprake is van faillissement geldt het volgende.
De volgorde van het verhaal is dan relevant. Als eerst de privéschuldeiser zich verhaalt, kan hij zijn gehele vordering verhalen (met een maximum van € 600.000,-). Echter, als de gemeenschapsschuldeiser de privéschuldeiser voorgaat, kan de privéschuldeiser slechts verhaal halen voor € 100.000,- (de helft van € 1.200.000,- minus € 1.000.000,-).
Draagplicht voor schulden
De regeling van de draagplicht voor schulden bij de ontbinding van de gemeenschap kent ten opzichte van de huidige regeling een beperkte wijziging. In artikel 1:100 lid 2 NBW is bepaald dat voor zover bij de ontbinding van de nieuwe beperkte gemeenschap de goederen van die gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, die schulden in beginsel door beide echtgenoten gelijkelijk worden gedragen, tenzij uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid –mede in verband met de aard van de betreffende schuld – een andere draagplicht voortvloeit.
In deel I van de reeks “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht” heb ik in hoofdlijnen de verandering(en) tussen het huwelijksvermogensrecht tot 1 januari 2018 (algehele gemeenschap van goederen) en het (nieuwe) huwelijksvermogensrecht vanaf 1 januari 2018 (beperkte gemeenschap van goederen) beschreven.
In dit deel ga ik in op aansprakelijkheid, verhaal en draagplicht voor schulden in het nieuwe huwelijksvermogensrecht.
Aansprakelijkheid voor schulden
Ter zake van de aansprakelijkheid voor schulden in het nieuwe huwelijksvermogensrecht wijzigt ten opzichte van de huidige wettelijke regeling (tot 1 januari 2018) die geldt voor echtgenoten gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen niets. Kort samengevat komt het er op neer dat beide echtgenoten hoofdelijk (ieder voor het geheel) aansprakelijk zijn voor de door hen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen (artikel 1:85 BW). Daarnaast blijft ieder van de echtgenoten aansprakelijk voor de overige schulden die door hem/haar zijn aangegaan buiten de gewone gang van de huishouding (artikel 3:276 BW).
Verhaal van schulden
Ter zake van het verhaal van gemeenschapsschulden wijzigt er niet veel. De gemeenschapsschulden kunnen zowel worden verhaald op de goederen van de gemeenschap als op de privégoederen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan. Een nadere verfijning van deze regel is neergelegd in artikel 1:96 lid 2 NBW: ter zake van zo’n gemeenschapsschuld kan het privévermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan niet worden uitgewonnen voor zover de desbetreffende echtgenoot goederen van de gemeenschap aanwijst die voldoende verhaal bieden.
Ter zake van het verhaal van privéschulden kent artikel 1:96 lid 3 NBW een nieuwe regel. Bepaald is dat het verhaal van zo’n privéschuld op goederen van de gemeenschap is beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen gemeenschapsgoed. De andere helft van die opbrengst komt toe aan de andere echtgenoot en valt voortaan buiten de gemeenschap. Die andere echtgenoot is ook bevoegd om, indien een privéschuldeiser verhaal op een gemeenschapsgoed zoekt, dat gemeenschapsgoed over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde van het goed uit zijn eigen vermogen. Vanaf het tijdstip van die overneming is dat betreffende goed voortaan een privégoed van de echtgenoot die dat goed heeft overgenomen. Deze nieuwe wettelijke regel is ontwikkeld om te waarborgen dat het aandeel van de andere echtgenoot in gemeenschapsgoederen niet ten prooi valt aan privéschuldeisers van de ene echtgenoot.
Voorts is van belang dat artikel 1:96 lid 3 NBW ook na ontbinding van de gemeenschap van goederen (volgens artikel 1:100 lid 3 NBW) van toepassing blijft.
Wordt met deze nieuwe regeling niet een grote inbreuk gemaakt op de paritas creditorum (gelijkheid van schuldeisers)? Immers, een privéschuldeiser en een gemeenschapsschuldeiser van een echtgenoot staan in onderlinge rangorde gelijk. Door de nieuwe verhaalsregeling in artikel 1:96 lid 3 NBW wordt een gemeenschapsschuldeiser echter fors bevoordeeld boven een privéschuldeiser. De gemeenschapsschuldeiser kan zich namelijk op het volledige gemeenschapsvermogen verhalen en een privéschuldeiser slechts op de helft van dat vermogen.
Ingeval van faillissement van een schuldenaar dient bij een samenloop van schuldeisers onderscheid gemaakt te worden tussen de executieopbrengst van de gemeenschapsgoederen en de opbrengst van de privégoederen van de failliete echtgenoot. De executieopbrengst van de gemeenschapsgoederen dient in tweeën te worden gedeeld: op de ene helft hebben beide soorten schuldeisers pondspondsgewijs, naar rato van het bedrag van hun vorderingen verhaal, de andere helft wordt uitsluitend onder de gemeenschapsschuldeisers verdeeld.
Voorbeeld:
Man en vrouw zijn gehuwd en hebben slechts gemeenschapsvermogen in de zin van het nieuwe wettelijke huwelijksgemeenschap (er is dus geen privévermogen). De nieuwe wettelijke huwelijksgemeenschap omvat goederen ter waarde van € 1.200.000,-. De privéschuld van de man is groot € 500.000,- en er is een gemeenschapsschuld aangegaan door de man van € 1.000.000-. In welke verhouding kunnen die beide schuldeisers verhaal uitoefenen op de gemeenschap?
Ingeval sprake is van faillissement geldt het volgende.
Ingevolge (de restrictie van) artikel 1:96 lid 3 NBW dient voor de privéschuldeiser de executieopbrengst van de gemeenschapsgoederen door twee te worden gedeeld. Op de ene helft (€ 600.000,-) hebben beide schuldeisers verhaal en wel pondspondsgewijs, naar rato van de omvang van ieders vordering. Dat betekent dat zij op dat deel van de opbrengst verhaal kunnen nemen in de verhouding 2:1. De privéschuldeiser ontvangt uit dit deel dus € 200.00,- en de gemeenschapsschuldeiser € 400.000,-. De andere helft (€ 600.000,-) van de executieopbrengst komt uitsluitend toe aan de gemeenschapsschuldeiser. Dat betekent dat de privéschuldeiser totaal € 200.000,- ontvangt en de gemeenschapsschuldeiser in totaal € 1.000.000,- (€ 400.000,- + € 600.000,-).
Ingeval geen sprake is van faillissement geldt het volgende.
De volgorde van het verhaal is dan relevant. Als eerst de privéschuldeiser zich verhaalt, kan hij zijn gehele vordering verhalen (met een maximum van € 600.000,-). Echter, als de gemeenschapsschuldeiser de privéschuldeiser voorgaat, kan de privéschuldeiser slechts verhaal halen voor € 100.000,- (de helft van € 1.200.000,- minus € 1.000.000,-).
Draagplicht voor schulden
De regeling van de draagplicht voor schulden bij de ontbinding van de gemeenschap kent ten opzichte van de huidige regeling een beperkte wijziging. In artikel 1:100 lid 2 NBW is bepaald dat voor zover bij de ontbinding van de nieuwe beperkte gemeenschap de goederen van die gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, die schulden in beginsel door beide echtgenoten gelijkelijk worden gedragen, tenzij uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid –mede in verband met de aard van de betreffende schuld – een andere draagplicht voortvloeit.