Vanaf 1 januari 2025 (maar mogelijk al eerder) wil de Belastingdienst weer actief gaan handhaven op schijnzelfstandigheid. De handhaving op schijnzelfstandigheid staat sinds 2016 op een laag pitje, maar zal op korte termijn herleven. Dit hebben de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën al aangekondigd in een op 24 juni 2022 verschenen brief.
Op 16 december 2022 is er een nieuwe voortgangsbrief ‘werken met en als zelfstandige(n)’ verschenen waarin nader is toegelicht hoe de aangekondigde maatregelen op het gebied van werken als/met zelfstandige(n) wordt uitgewerkt. Voordat we ingaan op de belangrijkste fiscale aandachtspunten uit de voortgangsbrief van 16 december, staan wij in deze blog alvast kort stil bij de term schijnzelfstandigheid, de geschiedenis van het huidige handhavingsmoratorium en …
WAT IS SCHIJNZELFSTANDIGHEID (EN WAT ZIJN DE GEVOLGEN)?
Van schijnzelfstandigheid is in de regel sprake wanneer (op papier) werkzaamheden worden verricht als zelfstandige, terwijl de zelfstandigheid in de praktijk ontbreekt en de arbeidsrelatie kwalificeert als dienstbetrekking.
De Belastingdienst kan arbeidsrelaties in zo’n geval herkwalificeren, wat betekent dat de arbeidsrelatie vanuit fiscaal- en sociaalzekerheidsrechtelijke optiek wordt aangemerkt als dienstbetrekking, terwijl op papier wordt gesproken van een overeenkomst van opdracht. Dit kan verschillende – vergaande – gevolgen hebben voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer.
Zo is de opdrachtgever (die dus eigenlijk werkgever is) bij een herkwalificatie onder andere verplicht om:
- op de betalingen die hij aan de opdrachtnemer (werknemer) doet loonbelasting en premie volksverzekeringen in te houden en af te dragen,
- voor de werknemer premies werknemersverzekeringen en de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet af te dragen, en indien van toepassing,
- het werkgeversdeel van de pensioenpremie in te leggen.
De opdrachtnemer (die eigenlijk werknemer is) zal de verkregen inkomsten in de aangifte inkomstenbelasting moeten aangeven als loon uit dienstbetrekking in plaats van als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De zelfstandige heeft dan geen recht op de fiscale ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek. Afhankelijk van het bedrijf waarvoor de werkzaamheden worden verricht, kan er bovendien een verplichting tot aansluiting bij een pensioenfonds of -verzekeraar bestaan. Het is ook mogelijk dat verplichtingen uit een van toepassing zijnde cao niet nagekomen zijn.
HANDHAVING OP SCHIJNZELFSTANDIGHEID DOOR DE JAREN HEEN
DE VAR
Van 2005 tot 2016 bestond de zogenoemde Verklaring Arbeidsrelaties (de VAR).
Een VAR was een verklaring van de Belastingdienst die aangaf of de werkende moest worden aangemerkt als zelfstandige, directeur grootaandeelhouder, werknemer of (genieter van) resultaat uit overige werkzaamheden. Enkel zzp’ers konden de VAR aanvragen, opdrachtgevers konden dit niet. Opdrachtgevers mochten vertrouwen op de afgegeven VAR en waren in het geheel niet verantwoordelijk. Het niet of moeilijk en alleen op het niveau van de zelfstandige kunnen handhaven was een doorn in het oog van de Belastingdienst. Dit was in 2016 aanleiding voor de afschaffing van de VAR.
WET DBA (opvolger van de VAR)
Anders dan de VAR (waarbij de verantwoordelijkheid van het aanvragen van een verklaring uitsluitend bij de opdrachtnemer lag) werd onder de Wet DBA de verantwoordelijkheid tot de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie mede bij de opdrachtgever gelegd. Dit stuitte in de praktijk echter (ook) op veel weerstand, omdat er te veel onduidelijkheid bestond over wat nu de juiste wijze was om een arbeidsrelatie te kwalificeren. De Wet DBA gaf hier geen handvatten voor. In feite is de Wet DBA niets anders dan het intrekken van de VAR.
INTRODUCTIE HANDHAVINGSMORATORIUM IN 2016
Door de onrust die na de invoering van de Wet DBA ontstond, werd al snel besloten de handhaving op de kwalificatie van arbeidsrelaties op te schorten. Deze opschorting wordt het handhavingsmoratorium genoemd. De bedoeling was dat de opschorting een tijdelijke maatregel zou zijn, maar het moratorium geldt tot op de dag van vandaag – ruim 6 jaar na de invoering ervan – nog steeds, enkele beperkte verruimingen (samengevat: bij evidente, opzettelijke schijnzelfstandigheid of het niet opvolgen van gerichte aanwijzingen van de Belastingdienst) daargelaten.
OVERIGE ONTWIKKELINGEN
- In januari 2021 is de webmodule beoordeling arbeidsrelaties live gegaan. Door het online invullen van een vragenlijst kan mogelijk bepaald worden of sprake is van een dienstbetrekking of niet. Let wel: het is slechts een hulpmiddel.
- Begin 2018 is er een toezichtsplan gepubliceerd waarin beschreven staat hoe de Belastingdienst toezicht zal houden zolang het handhavingsmoratorium van kracht is. Hierin is ook omschreven dat het de bedoeling is met verschillende sectoren, beginnend met onder andere de bouw en de zorg, in gesprek te gaan om beter inzichtelijk te krijgen tegen welke problemen zij in de praktijk aan lopen.
GEEN HANDHAVINGSMORATORIUM VOOR DE INKOMSTENBELASTING
Overigens werd in het antwoord op Kamervragen met betrekking tot schijnzelfstandigheid op 16 september 2022 benoemd dat het handhavingsmoratorium enkel geldt voor de loonheffingen en niet voor de inkomstenbelasting. Dat betekent dat de Belastingdienst wel een navorderingsaanslag kan opleggen aan de opdrachtnemer/werknemer. Het lijkt erop dat tot op heden hier nog geen sprake van is geweest.
VOORTGANGSBRIEF 16 DECEMBER 2022
Zoals aangekondigd is op 16 december 2022 de voortgangsbrief ‘werken met en als zelfstandige(n)’ verschenen. In deze 42-pagina lange brief zet het kabinet uiteen hoe de verschillende maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige en met zelfstandigen (zullen) worden uitgewerkt. De belangrijkste fiscale aandachtspunten uit deze brief hebben wij voor u op een rij gezet in een aparte blog, klik hier voor de link.
Mocht u over dit onderwerp vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op. Onze contactgegevens vindt u aan de rechterzijde van deze pagina.