Het stellen van zekerheid
Indien de beslagene voldoende vervangende zekerheid stelt, dient het beslag te worden opgeheven. De beslaglegger heeft dan namelijk geen belang meer bij handhaving van het beslag. Voor de vraag of de zekerheid voldoende is, kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaf van artikel 6:51 BW. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn, dat de vordering en de eventuele daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Voor het bepalen van de hoogte geldt als uitgangspunt dat het bedrag van de zekerheidstelling waarvoor beslag werd gelegd, bepalend is. De eenmaal gestelde zekerheid komt in de plaats van het beslag.
In de wettelijke bepaling omtrent de opheffing van beslag (artikel 705 burgerlijke rechtsvordering) is expliciet opgenomen dat de opheffing zonder meer wordt uitgesproken door een rechter, wanneer voldoende zekerheid is gesteld. Partijen kunnen een gang naar de rechter dan ook voorkomen als de beslaglegger uit eigen beweging het beslag opheft, nadat voldoende zekerheid is gesteld door de beslagene.
Een belangrijke vraag is uiteraard wanneer een vervangende zekerheid ‘voldoende’ is om het beslag op te heffen.
Rechtspraak
De beslagene kan zekerheid stellen in de vorm van persoonlijke of zakelijke zekerheidsrechten. Het bekendste voorbeeld van persoonlijke zekerheid is de bankgarantie. Uit een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is af te leiden dat een bankgarantie conform het standaard NVB-model, waarbij gegarandeerd is dat uitbetaling volgt wanneer er een toewijzend vonnis is dat in kracht van gewijsde is gegaan, voldoende vervangende zekerheid biedt. Daarbij is niet vereist dat de beslaglegger het eens is met alle voorwaarden van de bankgarantie. In dit geval kon de beslaglegger pas een beroep doen op de vervangende bankgarantie, wanneer een eventueel toewijzend vonnis van de rechter in de bodemzaak in kracht van gewijsde was gegaan. Met andere woorden: pas op het moment dat er geen hoger beroep of cassatie meer open staat tegen een toewijzend vonnis. In de praktijk kan dat betekenen dat de beslaglegger pas jaren later de bankgarantie kan aanspreken, bijvoorbeeld als er na een eerste vonnis nog hoger beroep wordt ingesteld door de beslagene. Het hof oordeelde echter dat ondanks deze voorwaarde in de bankgarantie sprake is van voldoende vervangende zekerheid. Het beslag kon dus worden opgeheven.
Daarnaast neemt het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een arrest van 24 maart 2020 in aanmerking dat een bankgarantie méér zekerheid biedt dan een conservatoir beslag:
“Op grond van art. 33 Fw vervalt een gelegd beslag na faillissement, bij een bankgarantie is daarvoor een speciale regeling opgenomen. Voorts bestaat bij beslag het risico van cumulatief beslag wat gevolgen heeft voor de verdeling van de opbrengst van het beslagen goed. Dit risico bestaat bij een bankgarantie niet. De beslaglegger moet overgaan tot executie van het beslagen goed. De begunstigde van de bankgarantie kan, indien aan de voorwaarden tot uitbetaling wordt voldaan, overgaan tot het trekken van de bankgarantie. De opbrengst van de executoriale verkoop van een beslagen goed staat niet vooraf vast, terwijl de opbrengst van de bankgarantie vooraf vaststaat. Het beslagen goed kan belast zijn met een ouder pandrecht waardoor de beslaglegger de pandhouder bij de verdeling van de opbrengst voor zich moet dulden. Verder kan achteraf blijken dat een beslagen goed geen eigendom is van de beslagene. Het beslagen goed kan, in weerwil van het beslag, door de beslagene worden weggemaakt, waarmee een strafbaar feit wordt gepleegd maar waardoor het verhaal onmogelijk wordt. Ten slotte kan blijken dat de debiteur van de beslagen vordering ingeval van derdenbeslag niet tot betaling in staat is waardoor verhaal ontbreekt. Deze risico’s loopt de begunstigde van een bankgarantie niet.”
Het voorgaande neemt echter niet weg dat er een belangenafweging plaats moet vinden en dat bijkomende feiten en omstandigheden tot het oordeel kunnen leiden dat een bankgarantie onvoldoende zekerheid biedt. In een zaak bij de rechtbank Amsterdam oordeelde de voorzieningenrechter dat er sprake was van dergelijke bijkomende feiten en omstandigheden. Het ging hier namelijk om een zaak in Spanje, waar alle vonnissen van rechtswege te executeren zijn, ondanks het aanhangig zijn van hoger beroep. De beslagene heeft echter aangegeven in hoger beroep te zullen gaan en de rechtbank overweegt dat “gelet op de procedurelust die partijen tot op heden hebben tentoongesteld” na het hoger beroep een cassatieberoep niet kan worden uitgesloten. Het zal dan ook nog lange tijd duren voordat er een vonnis in kracht van gewijsde zal gaan. Beide partijen hebben aangegeven dat dit minstens vijf jaar zal duren en dus zal de beslaglegger zeker vijf jaar moeten wachten voordat zij haar vordering kan innen. Bovendien heeft de beslaglegger met stukken onderbouwd dat het eigen vermogen van de beslagene al jaren aan het afnemen is. De door de beslagene voorgestelde bankgarantie biedt een beduidend slechtere verhaalspositie dan een conservatoir beslag en de rechter komt dan ook tot de conclusie dat de bankgarantie in dit geval onvoldoende zekerheid biedt.
Een vergelijkbaar oordeel van een rechter is mogelijk indien door een beslagene een bankgarantie wordt aangeboden van een (buitenlandse) bankinstelling, waarvan de goede reputatie of kredietwaardigheid aan twijfel onderhevig kan zijn. Een vervangende zekerheid hoeft volgens het voornoemde arrest van het gerechtshof Den Bosch niet in alle opzichten gelijkwaardig te zijn aan het beslag, maar de beslaglegger moet nog wel zonder al te veel moeite zijn verhaal kunnen nemen.
Tot slot kan het stellen van zekerheid ook in de vorm van zakelijke zekerheden, zoals het verstrekken van hypothecaire zekerheid of het vestigen van een (stil) pandrecht op de inventaris of op vorderingen op debiteuren. De waarde van de aangeboden vervangende zekerheden moet zodanig zijn dat hieraan een met het gelegde beslag vergelijkbare zekerheid kan worden ontleend. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam overwoog dat het gelegde beslag strekt tot zekerheid van de voldoening van de vordering en niet tot het op korte termijn incasseren van de vordering. Het feit dat het nog een tijdje duurt voordat het pandrecht op de vorderingen op de debiteuren van de schuldenaar ten gelde kan worden gemaakt, is dus niet van belang.
Kort en goed
Een conservatoir beslag kan worden opgeheven indien voldoende vervangende zekerheid wordt gesteld. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn dat de vordering en de eventuele daarop vallende rente en kosten behoorlijk zijn gedekt en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Een bankgarantie ter hoogte van de vordering waarvoor beslag is gelegd biedt over het algemeen voldoende zekerheid, waardoor het beslag zonder meer opgeheven dient te worden. Dit kan anders zijn indien aan de bankgarantie voorwaarden zijn verbonden die te ongunstig zijn voor beslaglegger of indien twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de instantie waarvan een bankgarantie wordt verstrekt.