De AMvB stelt verplicht dat de prijzen die een gemeente biedt voor jeugdhulp, wordt gebaseerd op specifieke kostprijselementen die door gemeente in hun verordening dienen te worden opgenomen. Een reële prijs moet ten minste zijn gebaseerd op de volgende kostprijselementen:
- kosten van beroepskrachten (cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden), denk bijvoorbeeld aan salariskosten, werkgeverslasten en vakantietoeslagen;
- cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten, zoals de kosten van materialen en hulpmiddelen;
- overheadkosten, zoals huisvestingskosten en ict-kosten; en
- kosten voor indexering, bijvoorbeeld op basis van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling of op basis van een cao-indexering.
Deze kostprijselementen zijn vastgesteld in overeenstemming met de Handreiking ‘Inzicht in tarieven’, onderdeel van het convenant ‘Bevorderen continuïteit jeugdhulp’. In een Kamerbrief benadrukt de (voormalig) staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat door het hanteren van de kostprijselementen gemeenten en aanbieders zorgvuldiger en transparanter tot een reële prijs zullen komen.
Analoog aan de AMvB reële prijs Wmo 2015 baseren in de praktijk veel gemeenten de tarieven die zij jeugdhulpaanbieders bieden al op de kostprijselementen die per 1 juli in de AMvB reële prijzen Jeugdwet zijn opgenomen. Met de inwerkingtreding van laatstgenoemde AMvB kunnen jeugdhulpaanbieders gemeenten ook houden aan het vaststellen van een reële prijs op basis van de genoemde kostprijselementen.
Heeft u vragen over de inwerkingtreding van de AMvB reële prijzen Jeugdwet of over de berekening van reële tarieven in het sociaal domein, neem dan contact op met Frank Cornelissen of Mathijs Jonkers.