Op 9 januari 2015 heeft de Hoge Raad een
interessant arrest gewezen met betrekking tot bodemverontreiniging. De Hoge Raad oordeelde dat de regeling van artikel 75 van de Wet bodembescherming onverlet laat dat een overheidslichaam op de grondslag van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) vergoeding kan vorderen van schade die het in de hoedanigheid van grondeigenaar lijdt wegens kosten van onderzoek en sanering.
Feiten
Drukkerijbedrijf Enschedé voerde vanaf 1761 bedrijfsactiviteiten uit op een complex, dat gelegen is in het oude stadscentrum van Haarlem. In 1987 heeft Enschedé het complex verkocht aan de gemeente Haarlem. Partijen zijn overeengekomen dat Enschedé het complex zou blijven gebruiken en het in fasen zou ontruimen. De ontruiming is in 1993 afgerond. Uit onderzoeksrapporten uit 1991 en 1992 is gebleken dat de bodem en het grondwater onder het complex ernstig tot zeer ernstig verontreinigd zijn. In beroep vorderde de gemeente onder andere een veroordeling van Enschedé tot vergoeding van de door haar geleden schade, bestaande uit onder meer de kosten van onderzoeken en sanering. Ook vorderde de gemeente op grond van onrechtmatige daad dat Enschedé zou worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten van onderzoeken en sanering betreffende door Enschedé veroorzaakte verontreiniging van omliggende terreinen die aan de gemeente in eigendom toebehoorden. De rechtbank wees de vorderingen af.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de verontreiniging van de omliggende terreinen waarvan de gemeente eigenaar is, afkomstig is van het complex en Enschedé derhalve onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gemeente als eigenaar van die terreinen. De vordering tot vergoeding van de kosten van onderzoek en sanering kon, volgens het hof, echter niet worden toegewezen, aangezien niet viel in te zien dat de gemeente als eigenaar van de omliggende terreinen (relevante) schade had geleden, met name nu zij geen vordering als bedoeld in artikel 75 Wet bodembescherming had ingesteld. Op grond van dat artikel kunnen de ten laste van de overheid komende kosten van onderzoek en sanering worden verhaald op degene door wiens onrechtmatige daad de bodem is verontreinigd. Het oordeel van het hof was volgens de gemeente onjuist. De gemeente stelde dan ook beroep in cassatie in.
Uitspraak
De Hoge Raad stelde voorop dat het hof niet heeft toegelicht waarom naar zijn oordeel ‘niet valt in te zien’ dat de gemeente als eigenaar kosten zou maken voor onderzoek en sanering van haar terreinen. Het hof heeft daardoor onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Als uitgangspunt is, volgens de Hoge Raad, juist aannemelijk dat een grondeigenaar schade zal lijden in verband met onderzoek en sanering indien zijn grond zodanig verontreinigd blijkt dat sanering noodzakelijk is.
De Hoge Raad overwoog vervolgens dat de regeling van artikel 75 Wet bodembescherming onverlet laat dat een overheidslichaam op de grondslag van onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek) vergoeding kan vorderen van schade die het in de hoedanigheid van grondeigenaar lijdt wegens kosten van onderzoek en sanering. Mocht het hof zijn oordeel mede hebben gebaseerd op zijn overweging dat gemeenten de kosten van bodemsanering op grond van artikel 75 Wet bodembescherming kunnen verhalen, maar de gemeente Haarlem haar vordering daar niet op heeft gebaseerd, dan berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof ervan is uitgegaan dat de gemeente de kosten waarvan zij vergoeding vorderde niet kon maken als grondeigenaar, dan berust het oordeel van het hof eveneens op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof dan ook en verwees het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
Conclusie
Het hof maakte in zijn arrest onderscheid tussen de gemeente in de hoedanigheid van overheid en de gemeente in de hoedanigheid van eigenaar van de verontreinigde percelen. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat het feit dat de gemeente in zijn hoedanigheid als overheid kosten van onderzoek en sanering kan verhalen, niet betekent dat de gemeente in zijn hoedanigheid als grondeigenaar geen vergoeding van deze kosten op grond van onrechtmatige daad kan vorderen. Overheden die tevens eigenaar van de verontreinigde grond zijn, kunnen dus niet alleen een vordering als bedoeld in artikel 75 Wet bodembescherming instellen, maar kunnen ook gebruikmaken van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek.
Feiten
Drukkerijbedrijf Enschedé voerde vanaf 1761 bedrijfsactiviteiten uit op een complex, dat gelegen is in het oude stadscentrum van Haarlem. In 1987 heeft Enschedé het complex verkocht aan de gemeente Haarlem. Partijen zijn overeengekomen dat Enschedé het complex zou blijven gebruiken en het in fasen zou ontruimen. De ontruiming is in 1993 afgerond. Uit onderzoeksrapporten uit 1991 en 1992 is gebleken dat de bodem en het grondwater onder het complex ernstig tot zeer ernstig verontreinigd zijn. In beroep vorderde de gemeente onder andere een veroordeling van Enschedé tot vergoeding van de door haar geleden schade, bestaande uit onder meer de kosten van onderzoeken en sanering. Ook vorderde de gemeente op grond van onrechtmatige daad dat Enschedé zou worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten van onderzoeken en sanering betreffende door Enschedé veroorzaakte verontreiniging van omliggende terreinen die aan de gemeente in eigendom toebehoorden. De rechtbank wees de vorderingen af.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de verontreiniging van de omliggende terreinen waarvan de gemeente eigenaar is, afkomstig is van het complex en Enschedé derhalve onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gemeente als eigenaar van die terreinen. De vordering tot vergoeding van de kosten van onderzoek en sanering kon, volgens het hof, echter niet worden toegewezen, aangezien niet viel in te zien dat de gemeente als eigenaar van de omliggende terreinen (relevante) schade had geleden, met name nu zij geen vordering als bedoeld in artikel 75 Wet bodembescherming had ingesteld. Op grond van dat artikel kunnen de ten laste van de overheid komende kosten van onderzoek en sanering worden verhaald op degene door wiens onrechtmatige daad de bodem is verontreinigd. Het oordeel van het hof was volgens de gemeente onjuist. De gemeente stelde dan ook beroep in cassatie in.
Uitspraak
De Hoge Raad stelde voorop dat het hof niet heeft toegelicht waarom naar zijn oordeel ‘niet valt in te zien’ dat de gemeente als eigenaar kosten zou maken voor onderzoek en sanering van haar terreinen. Het hof heeft daardoor onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Als uitgangspunt is, volgens de Hoge Raad, juist aannemelijk dat een grondeigenaar schade zal lijden in verband met onderzoek en sanering indien zijn grond zodanig verontreinigd blijkt dat sanering noodzakelijk is.
De Hoge Raad overwoog vervolgens dat de regeling van artikel 75 Wet bodembescherming onverlet laat dat een overheidslichaam op de grondslag van onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek) vergoeding kan vorderen van schade die het in de hoedanigheid van grondeigenaar lijdt wegens kosten van onderzoek en sanering. Mocht het hof zijn oordeel mede hebben gebaseerd op zijn overweging dat gemeenten de kosten van bodemsanering op grond van artikel 75 Wet bodembescherming kunnen verhalen, maar de gemeente Haarlem haar vordering daar niet op heeft gebaseerd, dan berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof ervan is uitgegaan dat de gemeente de kosten waarvan zij vergoeding vorderde niet kon maken als grondeigenaar, dan berust het oordeel van het hof eveneens op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof dan ook en verwees het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
Conclusie
Het hof maakte in zijn arrest onderscheid tussen de gemeente in de hoedanigheid van overheid en de gemeente in de hoedanigheid van eigenaar van de verontreinigde percelen. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat het feit dat de gemeente in zijn hoedanigheid als overheid kosten van onderzoek en sanering kan verhalen, niet betekent dat de gemeente in zijn hoedanigheid als grondeigenaar geen vergoeding van deze kosten op grond van onrechtmatige daad kan vorderen. Overheden die tevens eigenaar van de verontreinigde grond zijn, kunnen dus niet alleen een vordering als bedoeld in artikel 75 Wet bodembescherming instellen, maar kunnen ook gebruikmaken van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek.
Gerelateerd
Fysieke leefomgeving