In een recente
uitspraak heeft de rechtbank Middelburg geoordeeld dat een overheidsorgaan niet verplicht is om gedurende of na de afloop van de contractsperiode te blijven controleren of de compensatie -die zij aan een onderneming heeft betaald voor de uitvoering van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB)- marktconform was (LJN: BN9817).
Op 14 mei 2007 heeft Zeeland Seaports (een overheidsorgaan) een overeenkomst gesloten met Martens Haveninstallaties Vlissingen B.V., die ertoe strekt dat Martens -tegen een overeengekomen vergoeding- het scheepsafval in de havens van Vlissingen en Terneuzen in ontvangst neemt, opslaat en verwerkt. Tussen partijen is niet in geding dat de dienst die door Martens wordt uitgevoerd een DAEB is. Evenmin is in geding dat de vergoeding die door een overheidsorgaan wordt betaald voor de uitvoering van een DAEB geen staatssteun oplevert indien aan de navolgende Altmark-criteria is voldaan (vernoemd naar het Altmark-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie):
Bij het sluiten van de overeenkomst hadden partijen vastgesteld dat aan alle Altmark criteria was voldaan. Zij concludeerden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst onder meer op basis van de verwachte kosten en opbrengsten dat er geen sprake is van overcompensatie (en dus staatssteun). Tevens is aan de hand van een benchmark gecontroleerd of de berekende tarieven afweken van tarieven die in andere havens werden berekend. De overeenkomst bevat geen beding waarin de wijziging van de tarieven wordt geregeld, indien de omstandigheden veranderen op basis waarvan de compensatie is vastgesteld. Gedurende de looptijd van de overeenkomst is geen onderzoek naar staatssteun gestart (door de Europese Commissie of voor een nationale rechter).
Nadat de overeenkomst op 1 januari 2010 is geëindigd, stelde Zeeland Seaports zich op het standpunt dat haar is gebleken dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst een niet-marktconforme (lees: te hoge) vergoeding heeft betaald aan Martens voor de uitvoering van de DAEB. Er ontstaat dus discussie over het derde en vierde Altmark-criterium. Zeeland Seaports verzoekt daarom de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek in te stellen om vast te stellen hoe hoog de kosten en de inkomsten (en de daaruit voortvloeiende redelijke winst) voor de instandhouding van de DAEB daadwerkelijk zijn geweest. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat Zeeland Seaport -in retrospect- een te hoge vergoeding aan Martens heeft betaald voor de DAEB, is zij voornemens om het teveel betaalde (de overcompensatie) als onverschuldigd betaald terug te vorderen van Martens. Deze overcompensatie zou immers staatssteun inhouden, die op basis van Europese jurisprudentie moet worden teruggevorderd ten einde het nuttig effect van het EU-Werkingsverdrag te waarborgen..
Zo ver komt het echter niet. De rechtbank Middelburg weigert namelijk het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek. Het blijkt volgens de rechtbank Middelburg namelijk niet uit het Altmark-arrest dat de overheid gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst moet blijven controleren of aan de Altmark-criteria is voldaan (en dus of overcompensatie plaatsvindt). Het volstaat volgens de rechtbank Middelburg dat voorafgaand aan de overeenkomst op basis van objectieve en doorzichtige criteria een redelijke winst voor de uitvoering van DAEB wordt vastgesteld.
Uit de uitspraak wordt echter niet helemaal duidelijk waarom (i) een verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek is ingediend door Zeeland Seaports, en (ii) de rechtbank concludeert dat de vergoeding voor de DAEB niet periodiek hoeft te worden beoordeeld. Artikel 6 van de beschikking DAEB van de Europese Commissie verplicht de lidstaten immers om op geregelde tijdstippen controles uit te voeren om vast te stellen dat er geen overcompensatie wordt verstrekt. Eventueel verstrekte overcompensatie dient op grond van de beschikking DAEB vervolgens door de lidstaat te worden teruggevorderd. Eventueel dienen de parameters ter berekening van de compensatie voor de toekomst te worden aangepast (uiteraard is dit slechts mogelijk indien de overeenkomst ten aanzien van de uitvoering van de DAEB ook doorloopt).
Op 14 mei 2007 heeft Zeeland Seaports (een overheidsorgaan) een overeenkomst gesloten met Martens Haveninstallaties Vlissingen B.V., die ertoe strekt dat Martens -tegen een overeengekomen vergoeding- het scheepsafval in de havens van Vlissingen en Terneuzen in ontvangst neemt, opslaat en verwerkt. Tussen partijen is niet in geding dat de dienst die door Martens wordt uitgevoerd een DAEB is. Evenmin is in geding dat de vergoeding die door een overheidsorgaan wordt betaald voor de uitvoering van een DAEB geen staatssteun oplevert indien aan de navolgende Altmark-criteria is voldaan (vernoemd naar het Altmark-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie):
- de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn geweest met de uitvoering van openbare dienstverplichtingen en die verplichtingen moeten duidelijk zijn afgebakend;
- de criteria op basis waarvan de compensatie wordt berekend moeten vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld;
- de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van openbare dienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen;
- wanneer de met de uitvoering van openbare dienstverplichtingen te belasten onderneming in een concreet geval niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld aan de hand van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, belast met een openbare dienstverplichting, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen.
Bij het sluiten van de overeenkomst hadden partijen vastgesteld dat aan alle Altmark criteria was voldaan. Zij concludeerden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst onder meer op basis van de verwachte kosten en opbrengsten dat er geen sprake is van overcompensatie (en dus staatssteun). Tevens is aan de hand van een benchmark gecontroleerd of de berekende tarieven afweken van tarieven die in andere havens werden berekend. De overeenkomst bevat geen beding waarin de wijziging van de tarieven wordt geregeld, indien de omstandigheden veranderen op basis waarvan de compensatie is vastgesteld. Gedurende de looptijd van de overeenkomst is geen onderzoek naar staatssteun gestart (door de Europese Commissie of voor een nationale rechter).
Nadat de overeenkomst op 1 januari 2010 is geëindigd, stelde Zeeland Seaports zich op het standpunt dat haar is gebleken dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst een niet-marktconforme (lees: te hoge) vergoeding heeft betaald aan Martens voor de uitvoering van de DAEB. Er ontstaat dus discussie over het derde en vierde Altmark-criterium. Zeeland Seaports verzoekt daarom de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek in te stellen om vast te stellen hoe hoog de kosten en de inkomsten (en de daaruit voortvloeiende redelijke winst) voor de instandhouding van de DAEB daadwerkelijk zijn geweest. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat Zeeland Seaport -in retrospect- een te hoge vergoeding aan Martens heeft betaald voor de DAEB, is zij voornemens om het teveel betaalde (de overcompensatie) als onverschuldigd betaald terug te vorderen van Martens. Deze overcompensatie zou immers staatssteun inhouden, die op basis van Europese jurisprudentie moet worden teruggevorderd ten einde het nuttig effect van het EU-Werkingsverdrag te waarborgen..
Zo ver komt het echter niet. De rechtbank Middelburg weigert namelijk het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek. Het blijkt volgens de rechtbank Middelburg namelijk niet uit het Altmark-arrest dat de overheid gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst moet blijven controleren of aan de Altmark-criteria is voldaan (en dus of overcompensatie plaatsvindt). Het volstaat volgens de rechtbank Middelburg dat voorafgaand aan de overeenkomst op basis van objectieve en doorzichtige criteria een redelijke winst voor de uitvoering van DAEB wordt vastgesteld.
Uit de uitspraak wordt echter niet helemaal duidelijk waarom (i) een verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek is ingediend door Zeeland Seaports, en (ii) de rechtbank concludeert dat de vergoeding voor de DAEB niet periodiek hoeft te worden beoordeeld. Artikel 6 van de beschikking DAEB van de Europese Commissie verplicht de lidstaten immers om op geregelde tijdstippen controles uit te voeren om vast te stellen dat er geen overcompensatie wordt verstrekt. Eventueel verstrekte overcompensatie dient op grond van de beschikking DAEB vervolgens door de lidstaat te worden teruggevorderd. Eventueel dienen de parameters ter berekening van de compensatie voor de toekomst te worden aangepast (uiteraard is dit slechts mogelijk indien de overeenkomst ten aanzien van de uitvoering van de DAEB ook doorloopt).
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun