Het aantal informatieverzoeken op grond van de Wet Open Overheid (Woo) neemt jaarlijks toe. Dit legt niet alleen een zware druk op de ambtelijke capaciteit van bestuursorganen, maar heeft ook gevolgen voor bedrijven die met de overheid samenwerken. Bestuursorganen moeten regelmatig overwegen of door bedrijven verstrekte informatie (gedeeltelijk) openbaar moet worden gemaakt. Voor bedrijven is het daarbij van cruciaal belang of de gegevens kunnen worden aangemerkt als "bedrijfs- en fabricagegegevens" in de zin van de Woo. Op 10 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak hierover een interessante uitspraak gedaan. Alvorens op deze uitspraak in te gaan, zal de definitie van 'bedrijfs- en fabricagegegevens' volledigheidshalve worden toegelicht.
Bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van de Woo
In de uitspraak wordt verwezen naar bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Volgens dit artikel mochten dergelijke gegevens, die vertrouwelijk met de overheid waren gedeeld, niet openbaar worden gemaakt. Hoewel de Wob inmiddels is vervangen door de Woo, is de absolute weigeringsgrond voortgezet in artikel 5.1, lid 1, onder c, Woo. Hierdoor blijft de jurisprudentie met betrekking tot ‘bedrijfs- en fabricagegegevens’ relevant. Daarnaast kent de Woo in artikel 5.1, lid 2, onder f, een relatieve uitzonderingsgrond voor bedrijfsgegevens die niet vertrouwelijk met de overheid zijn gedeeld. In dat geval dient een belangenafweging plaats te vinden. Betrokken bedrijven dienen in de gelegenheid te worden gesteld om voorafgaand aan het besluit een zienswijze in te dienen.
Voor beide uitzonderingsgronden begint het echter met de vraag of er sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van de Woo. Niet alle bij een bedrijf berustende gegevens worden als zodanig aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak moet dit artikel restrictief worden uitgelegd (zie bijvoorbeeld ABRvS 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:344). Volgens de jurisprudentie moet het gaan om gegevens waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen met betrekking tot:
- de technische bedrijfsvoering of het productieproces;
- de afzet van producten of de kring van afnemers, of
- financiële gegevens.
De absolute weigeringsgrond is ingesteld om te voorkomen dat bedrijfsgegevens, die bedrijven uit concurrentieoverwegingen geheim willen houden, openbaar worden gemaakt nadat ze aan de overheid zijn verstrekt. Hierdoor kunnen bedrijven met meer vertrouwen hun informatie delen met overheidsinstanties, zonder bang te zijn dat gevoelige gegevens bij concurrenten terechtkomen. Ter illustratie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
- prijzen genoemd in facturen (ECLI:NL:RBGEL:2024:594);
- de wens van het Gelredome om een extra indoor nachtevenement te organiseren (ECLI:NL:RVS:2023:1926);
- namen van opdrachtgevers en ontvangers (ECLI:NL:RVS:2016:3165).
De uitspraak
Gegevens over prijzen en prijsafspraken kunnen dus in beginsel worden aangemerkt als ‘bedrijfs- en fabricagegegevens’. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter in haar uitspraak van 10 april 2024 dat de specifieke prijzen in deze zaak niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.
Deze kwestie betreft een Woo-verzoek om informatie die bij het college van B&W van de gemeente Rotterdam berust, specifiek over de contacten en contracten tussen het college en de Vereniging Samenwerking tussen Allochtonen en Autochtonen Rotterdam (Versaar) en de Vereniging Samenwerking Nederlandse en Islamitische Jongeren (Versam).
Anders dan de rechtbank oordeelt de Afdeling dat de eerder weggelakte contributie- en huurprijzen niet als ‘bedrijfs- en fabricagegegevens’ kunnen worden beschouwd. De uitspraak waarnaar de rechtbank verwijst, is volgens de Afdeling niet vergelijkbaar. Het gaat in dit geval niet om een commerciële partij. Het college heeft volgens de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een concurrerende markt waarin de verenigingen bedrijfsmatig opereren. Hierdoor kon geen concurrentienadeel worden aangetoond, waardoor het beroep op de absolute uitzonderingsgrond van artikel 10, lid 1, aanhef en onder c van de Wob niet kon slagen.
Tot slot had het college in het besluit overwogen dat openbaarmaking nadelig zou kunnen zijn voor de financiële en economische belangen van de gemeente (artikel 10 tweede lid, aanhef en onder b Wob; voortgezet in artikel 5.1 tweede lid aanhef en onder b Woo). Maar ook met dat argument gaat de Afdeling niet mee: het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een concurrerende markt is voor dit soort maatschappelijk vastgoed, zodat niet valt in te zien dat de toekomstige onderhandelingspositie van de gemeente zou verslechteren als de uitkomst van deze specifieke onderhandelingen (meer specifiek: de huurprijzen) openbaar zou worden.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt opnieuw hoe belangrijk het is om prijzen of andere afspraken niet zonder meer weg te lakken. Dit is met name relevant wanneer het gaat om een onderneming die niet actief is op de commerciële markt of zeer specifieke diensten verleent, waarbij de vraag kan rijzen of er sprake is van concurrentie.
Heeft u vragen over de afhandeling van een Woo-verzoek? Neem dan gerust contact op met een van de Woo-specialisten van Dirkzwager (Duncan Siebert en Ilona Termaat).