Achtergrond
In veel zaken die de vermeende aansprakelijkheid van werkgevers betreffen gaat het om de vraag of artikel 7:658 BW van toepassing is op de verhouding tussen de benadeelde en de vermeende ‘werkgever’. Met name over de toepasselijkheid van artikel 7:658 lid 4 BW (waarbij tussen de benadeelde en de aangesproken partij geen arbeidsovereenkomst bestaat) bestaat vaak discussie. De discussie ziet dan vaak op de gezichtspunten zoals deze in het welbekende Davelaar/Allspan arrest zijn verwoord.
Voor toepasselijkheid van artikel 7:658 BW is echter ook vereist dat benadeelde ‘arbeid’ heeft verricht voor de aangesproken ‘werkgever’. In een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Holland stond dat begrip centraal en werd aangenomen dat benadeelde géén arbeid had verricht. Een beroep op artikel 7:658 BW ging niet op.
De feiten
Waar ging het in deze zaak om? Eiser ontving van de gemeente een uitkering op grond van de Participatiewet. De gemeente voerde een actief beleid om een personen met een dergelijke uitkering te begeleiden in de re-integratie naar werk. Eiser is op enig moment aangemeld voor deelname aan een sportproject. Dat project hield in dat deelnemers over een periode van zes weken kennismaakten met verschillende sporten en fitnessprogramma’s volgden. Het project had tot doel om deelnemers zich te laten oriënteren op de arbeidsmarkt en door te laten stromen naar vrijwilligerswerk, een re-integratietraject, opleiding of een (betaalde) baan.
Op de eerste dag van het project is eiser tijdens een balspel ten val gekomen. Als gevolg daarvan heeft hij knieletsel opgelopen. Eiser heeft de gemeente voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 lid 1 en/of lid 4 BW. De gemeente heeft betwist dat zij aansprakelijk is, omdat zij niet als werkgever aangemerkt kan worden in de zin van artikel 7:658 lid 1 dan wel lid 4 BW. Volgens de gemeente was namelijk geen sprake van een van de vier kenmerken van een arbeidsovereenkomst, kortweg: er moet arbeid zijn verricht, tegen een bepaald loon, gedurende een zekere tijd en er moet sprake zijn van een gezagsverhouding.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank volgt de gemeente in haar verweer dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst (lid 1) en dat evenmin sprake is van inlening (lid 4 BW).
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat eiser als sportinstructeur werkzaamheden heeft verricht tijdens het project en gaat ervan uit dat eiser als deelnemer aan het project heeft meegedaan met diverse sportactiviteiten. Verder overweegt de rechtbank dat de activiteiten plaatsvonden in het kader van een re-integratietraject. Er is volgens de rechtbank dan ook geen sprake geweest van een “werkelijke voor de gemeente productieve arbeidsprestatie”, waarmee een essentieel bestanddeel van een arbeidsovereenkomst ontbreekt. Om die reden faalt niet alleen het beroep op artikel 7:658 lid 1 BW, maar ook het beroep op artikel 7:658 lid 4 BW. Immers, ook voor toepassing van die bepaling is het element ‘arbeid’ vereist.
Conclusie
Kortom, voor aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW moet vaststaan dat de benadeelde arbeid heeft verricht voor de aangesproken partij. Een vereiste waar dus niet zomaar overheen moet worden gestapt.