Gedoogplicht Waterwet: criteria grondoppervlakte en bijzondere omstandigheden

25 juni 2015, laatst geüpdatet 11 september 2024
Op 24 juni 2015 heeft de Raad van State een interessante uitspraak gedaan over de bevoegdheid van het waterschap op een gedoogplicht op te leggen. De eigenaar van de gronden vond dat zijn belangen onteigening vorderen.FeitenHet Waterschap Vallei& Veluwe had aan de eigenaar van een landgoed een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.24 van de Waterwet opgelegd voor het aanleggen van werkstroken ten behoeve van het project "Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei" (hierna: het project).Aa...
Hanna Zeilmaker 
Hanna Zeilmaker 
Advocaat - Partner
In dit artikel
Op 24 juni 2015 heeft de Raad van State een interessante uitspraak gedaan over de bevoegdheid van het waterschap op een gedoogplicht op te leggen. De eigenaar van de gronden vond dat zijn belangen onteigening vorderen.

Feiten

Het Waterschap Vallei& Veluwe had aan de eigenaar van een landgoed een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.24 van de Waterwet opgelegd voor het aanleggen van werkstroken ten behoeve van het project "Dijkverlegging Cortenoever en Voorsterklei" (hierna: het project).

Aan het gedoogplichtbesluit heeft het waterschap ten grondslag gelegd dat het algemeen belang van waterveiligheid de noodzaak tot het opleggen van de gedoogplicht vordert. De eigenaar moet gedogen dat 38.393 m2 van zijn gronden wordt gebruikt voor de aanleg en het gebruik van werkstroken ten behoeve van het project. Het gaat daarbij om 4,69% van het totale eigendom van de eigenaar in Cortenoever, te weten 820.988 m2. In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 april 2016 zal de gedoogplicht voor maximaal acht aaneengesloten weken beperkingen in functionaliteit en bruikbaarheid van de aangewezen gronden met zich brengen. De gronden houden hun agrarische functie voor en na oplegging van de gedoogplicht. De overige percelen en opstallen blijven bereikbaar. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die onteigening vorderen, aldus het waterschap.

De eigenaar had betoogd dat zijn belangen onteigening vorderen. Voor de verschillende percelen waarop de gedoogplicht betrekking heeft geldt dat het percentage waarvan gebruik wordt gemaakt groter is dan 4,69. Gemiddeld wordt 14,44% van die percelen gebruikt als werkstrook, waarbij het eigendom dat buiten de reikwijdte van de gedoogplicht valt niet is betrokken. Dit kan volgens hem niet als gering gebruik worden beschouwd. Verder moet niet alleen naar de verhouding tussen de totale oppervlakte van de gronden en het deel waarop de gedoogplicht betrekking heeft worden gekeken, maar ook naar het gebruik dat van de percelen wordt gemaakt. Voor verschillende percelen wordt het gebruik van een onaanvaardbaar groot gedeelte belemmerd. Verder voert de eigenaar aan dat verschillende perceelsdelen worden aangewezen als werkstroken ten behoeve van de kap van beplanting, bomen en bosplantsoen. De verwijdering van monumentale bomen maakt een zware inbreuk op zijn eigendom en doet afbreuk aan de beeldbepalende waarde van het landgoed. Na voltooiing van de werkzaamheden zal het bovendien onmogelijk zijn om de gronden op te leveren in oorspronkelijke staat. Nagenoeg 100% van de houtopstanden zal worden verwijderd en er mag geen nieuwe aanplant worden gerealiseerd.

De Afdeling herhaalt in deze uitspraak de geformuleerde criteria voor het opleggen van een gedoogplicht:

“5.2. Artikel 5.24 van de Waterwet bepaalt dat de gedoogplicht slechts mag worden opgelegd wanneer de belangen van rechthebbenden onteigening niet vorderen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nr. 201112870/1/A4), is voor het antwoord op de vraag of de belangen van een rechthebbende onteigening vorderen, de voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk benodigde grondoppervlakte in verhouding tot het totale grondoppervlak van de rechthebbende van belang. Voorts is van belang of zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals de omstandigheid dat de bruikbaarheid van de rest van een perceel vermindert als gevolg van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk op een gedeelte van dat perceel.”

De Raad van State stelt vast dat het totale eigendom van de eigenaar in het projectgebied 820.988 m2 bedraagt. Uit de uitspraak van 19 juni 2013 volgt dat het totale grondoppervlak van [appellant] ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen, zodat het waterschap terecht de bewuste andere percelen heeft betrokken bij de vaststelling. Het gedeelte van de gronden dat nodig is voor de aanleg van werkstroken bedraagt 4,69% van het totale oppervlak dat de eigenaar in het projectgebied in eigendom heeft. Dit kan als gering worden beschouwd, zodat het waterschap in zoverre in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de belangen van de eigenaar onteigening niet vorderen. Nu de gedoogplicht verder in functionaliteit tijdelijk gedurende drie periodes van maximaal acht weken beperkingen met zich brengt in de betreding en bruikbaarheid van de aangewezen gronden, de overige percelen en opstallen bereikbaar blijven en in aanmerking genomen dat de gebruikte gronden na afloop van de werkzaamheden weer in de oorspronkelijke staat dan wel overeenkomstig de bestemming worden opgeleverd, heeft het waterschap in redelijkheid kunnen concluderen dat ook overigens de belangen van de eigenaar onteigening niet vorderen.

Kortom, voor het antwoord op de vraag of de belangen van de rechthebbende onteigening vorderen (en dus in dat geval géén gedoogplicht mag worden opgelegd) zijn de volgend criteria van belang:

1) de benodigde grondoppervlakte in verhouding tot het totale grondoppervlak ter plaatse;
2) bijzondere omstandigheden zoals:

  • de tijdsduur van de beperking van de bruikbaarheid

  • de bereikbaarheid van de overige percelen en opstallen

  • de oplevering van de gronden in de oorspronkelijke staat / bestemming.


Heeft u vragen over deze uitspraak of wilt u meer weten over gedoogplichten? Neem gerust contact op met de onteigeningsadvocaten van Dirkzwager: Hanna Zeilmaker en Joske Hagelaars.

Gerelateerd

Spelregels voor het omzetten van woonruimten

Het opnemen van een vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte in de gemeentelijke huisvestingsverordening is...

Het gevolg van een geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel

Sinds mei 2019 vaart de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een soepelere koers als het gaat om de toepassing van het...

‘Extended stay’ studentenhotel: een geluidgevoelig gebouw bij duurzaam verblijf

Voor de realisatie van een studentenhotel in Amstelveen is een omgevingsvergunning verleend. Omdat het studentenhotel in de buurt van luchthaven Schiphol ligt,...

Nieuwe conclusie A-G over toepassing van artikel 6:19 Awb

Staatsraad Advocaat-Generaal (A-G) Nijmeijer heeft een conclusie uitgebracht over de toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de...

Van Wet bodembescherming naar Omgevingswet: enkele opvallende wijzigingen op het gebied van bodembescherming

Met de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de Wet bodembescherming (Wbb) vervallen. Een deel van de regels onder de Wbb is overgenomen in de...

Overzichtsuitspraak: het aanvoeren van nieuwe bewijsmiddelen/ beroepsgronden

Mocht een tijdens de zitting ingebracht civiel vonnis door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten? Deze vraag vormde voor de Afdeling...
No posts found