Casus
SWR (onderdeel van Wageningen University & Research) exploiteert een innovatiecentrum dat onderzoek doet naar melkkoeien. In het kader van dit onderzoek onderhoudt SWR sinds 2006 een opfokrelatie met een boerenbedrijf (hierna: “Opfokker”). Vanaf een leeftijd van circa twee weken wordt het nieuwgeboren melkvee van SWR ondergebracht bij Opfokker. Enkele weken voorafgaand aan het moment dat deze koeien zelf zullen kalveren, keert het vee terug naar het innovatiecentrum. De koeien zijn dan ongeveer twee jaar oud. Bij de verlenging van de opfokovereenkomst in 2014 komen SWR en Opfokker het volgende overeen.
“Eventuele dierpremies die Opfokker ontvangt en die betrekking hebben op de Dieren geleverd door [naam innovatiecentrum] (...), worden rechtstreeks en zonder voorbehoud doorgestort aan [naam innovatiecentrum] (...).”
In verband met de invoering van het stelsel van fosfaatrechten krijgt Opfokker op 12 januari 2018 fosfaatrechten toegekend voor het gehouden jongvee. Bij brief van 24 april 2018 zegt Opfokker de overeenkomst met SWR op. Vervolgens ontstaat een geschil tussen partijen over de vraag aan wie de fosfaatrechten toekomen.
Juridisch kader
Fosfaatrechten worden toegekend aan de houder van de dieren. Het is van ondergeschikt belang of de houder tevens eigenaar is (Kamerstuk 34 532, nr. 3, p. 19). In mijn overzichtsartikel van 25 mei 2018 concludeer ik dat een rechter slechts onder bijzondere omstandigheden bereid zal zijn de inschaarder (houder) te veroordelen tot overdracht van de fosfaatrechten aan de juridisch eigenaar van de koeien. José Jochemsen-Vernooij concludeert dat dit ook bij opfokcontracten de hoofdregel is (klik hier). In de onderhavige procedure twisten partijen over “de vraag of SWR in civielrechtelijke zin als rechthebbende ofwel “eigenaar” van de aan [Opfokker] toegekende fosfaatrechten kan worden beschouwd.” (zie r.o. 4.4).
Intermezzo
De door de rechter geplaatste aanhalingstekens verdienen kort aandacht. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (artikel 5:1 BW). Fosfaatrechten zijn echter geen zaak, maar een verhandelbare publiekrechtelijke vergunning. Gesproken wordt dus niet van een eigenaar van fosfaatrechten maar van een rechthebbende. Fosfaatrechten zijn (anders dan eigendomsrechten) pas overdraagbaar als de wet dit bepaalt (artikel 3:83 lid 3 BW).
Het geschil
In de onderhavige casus liggen – kort gezegd – twee rechtsvragen voor.
I. Volgt uit de hernieuwde opfokvoorwaarden uit 2014 een verplichting voor Opfokker om de fosfaatrechten over te dragen aan de eigenaar?
SWR voert aan dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst geen rekening hebben kunnen houden met fosfaatrechten, omdat de invoering van het stelsel van fosfaatrechten op dat moment niet voorzienbaar was. Wel zou uit de overeenkomst blijken dat het de bedoeling is geweest van partijen dat dierpremies, althans dierrechten aan SWR toekomen. SWR voert ook aan dat zij zodanig nauw betrokken is geweest bij de opfok van het jongvee dat deze locatie feitelijk als tweede locatie van het innovatiecentrum is te beschouwen.
Opfokker stelt dat de term “dierpremies” als bedoeld in de opfokovereenkomst slechts betrekking heeft op slacht- en exportpremies. Niet op mestrechten zoals fosfaatrechten. Ook de stelling dat de opfoklocatie als tweede locatie van het innovatiecentrum heeft te gelden is gemotiveerd betwist.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de opfokovereenkomst en de door partijen gegeven uitleg geen uitsluitsel kunnen bieden. De werkelijke bedoeling van partijen bij de betreffende bepaling kan niet nader worden onderzocht in de kortgedingprocedure (r.o. 4.6). Ook de stellingen dat de opfoklocatie als tweede locatie van het innovatiecentrum heeft te gelden is onvoldoende onderbouwd (r.o. 4.8). De vorderingen van SWR zijn in zoverre afgewezen.
II. Brengt de bijzondere aard van de opfokovereenkomst (wetenschappelijk en maatschappelijk onderzoek) met zich dat Opfokker gehouden is tot het afstaan van de fosfaatrechten (ex artikel 6:248 lid 1 BW)?
Kort gezegd komen de argumenten van SWR er op neer dat haar onderzoek hoge eisen stelt aan de gezondheidsstatus van het jongvee. Zonder toekenning van de fosfaatrechten komt de continuïteit van haar wetenschappelijk onderzoek in het geding, terwijl daarmee een groot maatschappelijk belang is gediend. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt:
“4.11 (…) De voorzieningenrechter volgt SWR niet in haar stellingen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom de onderhavige opfokrelatie anders is dan andere opfokovereenkomsten (…) Bovendien zou toewijzing van de gevorderde overschrijving (om niet) meebrengen dat [Opfokker] in feite brodeloos wordt gemaakt. (…)
4.12 Dat SWR een wetenschappelijke en/of maatschappelijk belang dient met haar onderzoek van melkvee kan zo zijn, maar de voorzieningenrechter ziet niet in waarom dat belang zwaarder zou moeten wegen dan het (financiële) belang van [Opfokker] bij voortzetting van zijn opfokbedrijf (…) dat fosfaatrechten voor 300 stuks jongvee noodzakelijk is voor de continuïteit van haar onderzoek, heeft SWR niet aannemelijk gemaakt.
4.13 Gelet op het voorgaande is de conclusie dat SWR zich tevergeefs beroept op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Evenmin valt de belangenafweging uit in het voordeel van SWR in die zin dat [gedaagde sub 1] c.s. zou moeten meewerken aan de overschrijving van zijn fosfaatrechten om niet.”
De slotsom is dat Opfokker niet gehouden is de fosfaatrechten aan SWR ter beschikking te stellen.
Vergelijking
In de lagere jurisprudentie begint zich een steeds duidelijkere lijn af te tekenen. Voor de gedwongen overdracht van fosfaatrechten door de houder moet de eigenaar bijzondere feiten en omstandigheden naar voren brengen. Dit geldt in het bijzonder in kort geding, waar nadere bewijslevering niet mogelijk is.
Opmerking verdient dat de voorzieningenrechter zich in kort geding niet voldoende feitelijk voorgelicht acht om te oordelen over de vraag of fosfaatrechten kwalificeren als dierrechten. Dit lijkt mij echter een rechtsvraag die zich wel degelijk laat beantwoorden in kort geding. Immers, uit de parlementaire geschiedenis volgt dat fosfaatrechten niet worden toegekend op basis van de eigendom van de koe, maar op basis van het aantal stuks vee dat zich op de peildatum feitelijk op het bedrijf bevond (zie ook mijn overzichtsartikel) SWR heeft (kennelijk) niet aangevoerd dat Partijen met “dierpremies” iets anders dan dierrechten voor ogen hadden.
Heeft u vragen over fosfaatrechten, opfokovereenkomsten of agrarisch-rechtelijke zaken, neem dan contact op met Coen van Schaijk.