Voor consumenten en ondernemingen die zijn gedupeerd door verboden concurrentiebeperkende afspraken (kartels), is het
zeer moeilijk om hun schade op de overtreders te verhalen. Daarbij komt dat de regels voor het vorderen van schadevergoeding in Europa per lidstaat verschillen, waardoor het in sommige landen bezwaarlijker is om compensatie te verkrijgen dan in andere hetgeen tot concurrentieverstoring leidt. Als gevolg daarvan worden kartelschadezaken veelal reeds geschikt voordat een rechterlijke uitspraak is gedaan. In Nederland is in
een baanbrekend vonnis van de rechtbank Oost Nederland op 16 januari 2013 pas voor het eerst een (nader vast te stellen) schadevergoeding toegewezen aan gedupeerden van een kartel. Teneinde de obstakels voor schadevergoeding als gevolg van kartels weg te nemen en de regels dienaangaande in de verschillende EU-landen te stroomlijnen, heeft de Europese Commissie
een richtlijnvoorstel gedaan.
Kartelslachtoffers worden volgens de Europese Commissie vooral weerhouden van het instellen van een schadevergoedingsactie vanwege de hoge kosten van een procedure en de bewijsproblemen waarop een gedupeerde stuit (bijvoorbeeld omdat het bewijs meestal bij derden berust, zoals mededingingsautoriteiten en overtreders). De problemen ter zake van de hoge kosten worden in het richtlijnvoorstel nauwelijks geadresseerd omdat er bewust voor is gekozen om geen regels voor te stellen met betrekking tot zogenaamde collectieve schadevergoedingsacties (uit Amerika bekende “class actions”). Overigens bestaat in Nederland reeds de mogelijkheid voor belangenorganisaties om een collectieve actie in te stellen (artikel 3:305a – 3:305d BW), maar daarbij kan geen schadevergoeding worden gevorderd. Dit is anders wanneer op grond van de wet een algemeen verbindende collectieve schikking met (beweerdelijke) kartelovertreders wordt gesloten (7:907 – 7:910 BW).
In het richtlijnvoorstel stelt de Europese Commissie wel regels voor omtrent:
Het richtlijnvoorstel is een balansoefening. Het neemt namelijk als uitgangspunt dat kartelslachtoffers een vordering zullen instellen naar aanleiding van een boetebeschikking van een mededingingsautoriteit waaruit een inbreuk op het kartelverbod blijkt. Boetebeschikkingen komen voor het overgrote deel tot stand naar aanleiding van een clementieverzoek van een van de overtreders. Clementie (boetevrijstelling of -vermindering) wordt echter slechts verleend als de clementieverzoeker schuld bekent en de mededingingsautoriteit uitvoerig bewijs van de overtreding aanlevert. Om te voorkomen dat mededingingsautoriteiten (als gevolg van het risico op aansprakelijkheid) geen clementieverzoeken meer ontvangen, wordt daarom een aantal maatregelen genomen om clementieverzoekers te beschermen in schadevergoedingsprocedures. Zo wordt de omvang van de aansprakelijkheid voor schade van clementieverzoekers in het richtlijnvoorstel beperkt en kan informatie uit de clementieaanvraag (in principe) niet jegens hen worden gebruikt door gedupeerden in een schadevergoedingsprocedure.
Hoewel vanuit consumentenorganisaties sterk wordt aangedrongen op regelgeving ter facilitering van schadervergoedingsacties naar aanleiding van overtredingen van het mededingingsrecht, is het overigens nog maar de vraag in hoeverre het richtlijnvoorstel ongewijzigd zal worden aangenomen. Het richtlijnvoorstel is pas een eerste stap in het Europese wetgevingsproces en een eerdere poging tot harmonisatie van schadevergoedingsacties is een stille dood gestorven.
Kartelslachtoffers worden volgens de Europese Commissie vooral weerhouden van het instellen van een schadevergoedingsactie vanwege de hoge kosten van een procedure en de bewijsproblemen waarop een gedupeerde stuit (bijvoorbeeld omdat het bewijs meestal bij derden berust, zoals mededingingsautoriteiten en overtreders). De problemen ter zake van de hoge kosten worden in het richtlijnvoorstel nauwelijks geadresseerd omdat er bewust voor is gekozen om geen regels voor te stellen met betrekking tot zogenaamde collectieve schadevergoedingsacties (uit Amerika bekende “class actions”). Overigens bestaat in Nederland reeds de mogelijkheid voor belangenorganisaties om een collectieve actie in te stellen (artikel 3:305a – 3:305d BW), maar daarbij kan geen schadevergoeding worden gevorderd. Dit is anders wanneer op grond van de wet een algemeen verbindende collectieve schikking met (beweerdelijke) kartelovertreders wordt gesloten (7:907 – 7:910 BW).
In het richtlijnvoorstel stelt de Europese Commissie wel regels voor omtrent:
- de openbaarmaking voor gedupeerden van bewijs dat bij derden berust, waarbij een aantal documenten (met name clementieverzoeken) in beginsel wordt uitgezonderd van de mogelijkheid tot openbaarmaking;
- de aanvang en duur van verjaringstermijnen;
- de hoofdelijke aansprakelijkheid van de karteldeelnemers (met uitzondering van clementieverzoekers);
- de mogelijkheid voor karteldeelnemers om zich te beroepen op het feit dat schade bij hun afnemers ontbreekt omdat die op hun beurt de geleden schade hebben gecompenseerd door de hogere kosten door te berekenen aan hun eigen klanten;
- de dwingende bewijskracht in civiele zaken van beslissingen van nationale mededingingsautoriteiten, in Nederland de Autoriteit Consument & Markt (ACM), voorheen de NMa;
- het begroten van de omvang van de schade.
Het richtlijnvoorstel is een balansoefening. Het neemt namelijk als uitgangspunt dat kartelslachtoffers een vordering zullen instellen naar aanleiding van een boetebeschikking van een mededingingsautoriteit waaruit een inbreuk op het kartelverbod blijkt. Boetebeschikkingen komen voor het overgrote deel tot stand naar aanleiding van een clementieverzoek van een van de overtreders. Clementie (boetevrijstelling of -vermindering) wordt echter slechts verleend als de clementieverzoeker schuld bekent en de mededingingsautoriteit uitvoerig bewijs van de overtreding aanlevert. Om te voorkomen dat mededingingsautoriteiten (als gevolg van het risico op aansprakelijkheid) geen clementieverzoeken meer ontvangen, wordt daarom een aantal maatregelen genomen om clementieverzoekers te beschermen in schadevergoedingsprocedures. Zo wordt de omvang van de aansprakelijkheid voor schade van clementieverzoekers in het richtlijnvoorstel beperkt en kan informatie uit de clementieaanvraag (in principe) niet jegens hen worden gebruikt door gedupeerden in een schadevergoedingsprocedure.
Hoewel vanuit consumentenorganisaties sterk wordt aangedrongen op regelgeving ter facilitering van schadervergoedingsacties naar aanleiding van overtredingen van het mededingingsrecht, is het overigens nog maar de vraag in hoeverre het richtlijnvoorstel ongewijzigd zal worden aangenomen. Het richtlijnvoorstel is pas een eerste stap in het Europese wetgevingsproces en een eerdere poging tot harmonisatie van schadevergoedingsacties is een stille dood gestorven.
Gerelateerd
Mededinging en staatssteun