De voorgestelde richtlijn beoogt de fiscaal ongelijke behandeling tussen vreemd en eigen vermogen te verminderen door enerzijds een fictieve aftrekpost (‘notionele renteaftrek’) op het eigen vermogen te introduceren en anderzijds een extra renteaftrekbeperking in te voeren.
Omvang van de tegemoetkoming eigen vermogen
De aftrek op eigen vermogen is vormgegeven als een (fictieve) aftrekpost over de toename van het eigen vermogen in een bepaald jaar. De omvang van de aftrek wordt bepaald door de toename van het eigen vermogen te vermenigvuldigen met de som van een risicovrije rente en een risicopremie. De risicovrije rente is de valutaspecifieke risicovrije rente met een looptijd van tien jaar. De risicopremie is vooralsnog vastgesteld op 1% voor grotere ondernemingen en op 1,5% voor belastingplichtigen die op basis van aantal medewerkers, omzet en balanstotaal kwalificeren als kleine of middelgrote ondernemingen.
De aldus berekende tegemoetkoming geldt in beginsel voor een periode van tien jaar. Dit met als doel om de looptijd van de meeste lange termijn schulden te benaderen. Indien het netto eigen vermogen van een belastingplichtige in een jaar toeneemt, betekent dit derhalve dat die belastingplichtige een tegemoetkoming krijgt in het jaar van de vermogensaanwas en in de negen daaropvolgende jaren.
Indien het netto eigen vermogen van een belastingplichtige die eerder gebruik heeft gemaakt van de tegemoetkoming daalt, dan wordt het voordeel teruggenomen door in het jaar van de daling van het eigen vermogens en de daaropvolgende negen jaren juist een bedrag bij het belastbaar inkomen bij te tellen. Dit is echter niet het geval, indien de belastingplichtige aan kan tonen dat die daling is te wijten aan verliezen of een wettelijke verplichte kapitaalvermindering.
De aftrekbaarheid van de tegemoetkoming wordt vervolgens beperkt tot maximaal 30% van de EBITDA van de belastingplichtige (de fiscale winst van een belastingplichtige vóór de aftrek van rente, belasting, afschrijving en amortisatie).
Nieuwe renteaftrekbeperking
Naast de tegemoetkoming voor eigen vermogen introduceert het richtlijnvoorstel eveneens een nieuwe generieke renteaftrekbeperking. De aftrekbaarheid van rente zal bij doorvoering van de richtlijn namelijk worden gemaximaliseerd op 85% van het verschil tussen de betaalde en de ontvangen rente (financieringssurplus). Deze nieuwe maatregel gaat gelden naast de reeds bestaande renteaftrekbeperkingen, waaronder de zogenoemde earningsstripping maatregel, die in een Nederlandse context renteaftrek reeds beperkt tot € 1.000.000 of 20% van EBITDA.
Voorbeeld van berekening tegemoetkoming eigen vermogen
Wij zullen de (praktische) uitwerking van het richtlijnvoorstel verduidelijken aan de hand van het volgende voorbeeld, waarin de ontwikkeling van het eigen vermogen van een vennootschap in drie opeenvolgende jaren als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze vennootschap kwalificeert als een kleine of middelgrote onderneming en in de betreffende jaren over voldoende belastbaar inkomen en EBITDA beschikt om eventuele notionele renteaftrek volledig te benutten.
Aan het begin van het eerste boekjaar (2024) bedraagt het netto eigen vermogen van de vennootschap € 1.000.000 en aan het einde van het boekjaar € 1.200.000. De grondslag voor de tegemoetkoming is derhalve € 200.000 (stap 1). Verondersteld wordt dat de risicovrije rente 1% bedraagt en de risicopremie is vastgesteld op 1,5% (stap 2). In dit boekjaar en de negen daaropvolgende boekjaren mag de vennootschap in beginsel het volgende bedrag in mindering brengen op haar belastbare winst (stap 3):
(€ 1.200.000 -/- € 1.000.000) * (1% + 1,5%) = € 5.000
Stel dat in het boekjaar daarop (2025) het eigen vermogen van de vennootschap stijgt tot € 1.500.000 en de risicovrije rente en risicopremie gelijk blijft. In dat boekjaar (2025) mag de vennootschap dan het volgende bedrag in mindering op haar belastbare winst brengen:
(€ 1.500.000 -/- € 1.200.000) * (1% + 1,5%) = € 7.500
Hiernaast mag de vennootschap de € 5.000 die betrekking heeft op de aangroei van het eigen vermogen in het vorige boekjaar (2024) in mindering brengen op haar winst uit boekjaar 2025. De totale tegemoetkoming voor het eigen vermogen in 2025 bedraagt derhalve € 12.500.
Stel nu dat in het derde boekjaar (2026) het eigen vermogen van de vennootschap daalt naar € 1.340.000, zonder dat dit toerekenbaar is aan in de vennootschap geleden verliezen of een wettelijk verplichte kapitaal vermindering. Bij gelijkblijvende risicovrije rente en risicopremie dient de vennootschap in dat boekjaar (2026) dan het volgende bedrag aan de belastbare winst toe te voegen:
(€ 1.340.000 -/- € 1.500.000) * (1% + 1,5%) = € 4.000
De toevoeging is het gevolg van de daling van het eigen vermogen. Doordat de tegemoetkoming in verband met de eigen vermogensstijging uit 2024 en 2025 doorloopt, resteert in 2026 dan per saldo een aftrekpost van € 8.500 (€ 5.000 + € 7.500 -/- € 4.000).
Slotopmerkingen
Op grond van het richtlijnvoorstel tegemoetkoming eigen vermogen kan een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting onder voorwaarden een notionele rente in aftrek brengen op haar belastbare winst. Het richtlijnvoorstel introduceert tevens een nieuwe generieke renteaftrekbeperking op grond waarvan nog maar 85% van het verschil tussen betaalde en ontvangen rente fiscaal in aftrek komen.
Als het richtlijnvoorstel door alle lidstaten van de EU wordt aangenomen, dient het uiterlijk op 31 december 2023 in de Nederlandse wetgeving te zijn omgezet. De maatregelen zullen dan effectief van toepassing zijn vanaf 1 januari 2024. Mogelijk zal het voorstel nog worden herzien, alvorens het op een unanieme goedkeuring van de EU lidstaten kan rekenen. In de tussentijd verdient het echter aanbeveling alle verdere beslissingen ten aanzien de financieringsstructuur van uw organisatie met het voorstel in gedachten te beoordelen. Ook kan het zinvol zijn in het licht van het richtlijnvoorstel te heroverwegen of de verhouding eigen/vreemd vermogen in uw structuur nog verder kan worden geoptimaliseerd.