Het gebruik van de deuren heeft, naar het oordeel van de rechter, logischerwijs het voortdurend gebruik van het pad tot gevolg.
De casus
A heeft op zijn erf een garage staan. De deuren van deze garage komen uit op het perceel van B. Op zijn perceel heeft B een pad dat naar de openbare weg leidt. Om van en naar de garage te komen, gebruikt A dit pad. Op enig moment in 2009 laat B aan A weten dat hij voornemens is zijn tuin anders te gaan inrichten en ontzegt A de toegang tot zijn tuin. Volgens A is er echter een recht van erfdienstbaarheid door verjaring ontstaan doordat hij al ruim 30 jaar gebruik maakt van het pad.
Zichtbaar en voortdurend
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door verjaring. Voor 1992 gold echter een bijzonderheid. Tot 1992 was in het oud Burgerlijk Wetboek opgenomen dat slechts een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid door verjaring kon ontstaan. In het nieuwe Burgerlijk wetboek (vanaf 1992) is deze eis niet meer opgenomen.
Vanwege het vereiste dat een erfdienstbaarheid voor 1992 zichtbaar en voortdurend moest zijn, kan in het algemeen voor 1992 geen erfdienstbaarheid van weg door verjaring ontstaan. Het enkele gebruik van een weg is namelijk niet voortdurend. Er is telkens opnieuw een handeling nodig. Niettemin kan een erfdienstbaarheid van weg wel als voortdurend en zichtbaar worden aangemerkt indien de erfdienstbaarheid niet alleen bestaat in het moeten dulden van het gebruik van een weg, maar tevens in het moeten dulden van een gebouw dat dit gebruik noodzakelijkerwijs meebrengt.
Naar het oordeel van de rechter is hiervan sprake omdat de deuren van de garage van A uitkomen op het perceel van B en dit is zichtbaar en voortdurend. Het gebruik van die deuren heeft logischerwijs het gebruik van het pad tot gevolg. De deuren zijn al meer dan 20 jaar aanwezig, daarom is door verjaring een erfdienstbaarheid van weg ontstaan. B zal het gebruik van het pad door A moeten dulden.